Datum En Tijd Woordenschat Flashcards
(41 cards)
1
Q
Monday
A
Maandag
2
Q
Tuesday
A
Dinsdag
3
Q
Wednesday
A
Woensdag
4
Q
Thursday
A
Donderdag
5
Q
Friday
A
Vrijdag
6
Q
Saturday
A
Zaterdag
7
Q
Sunday
A
Zondag
8
Q
January
A
Januari
9
Q
February
A
Februari
10
Q
March
A
Maart
11
Q
April
A
April
12
Q
May
A
Mei
13
Q
June
A
Juni
14
Q
July
A
Juli
15
Q
August
A
Augustus
16
Q
September
A
September
17
Q
October
A
Oktober
18
Q
November
A
November
19
Q
December
A
December
20
Q
Hour / hours
A
Uur / uren
21
Q
Minute/minutes
A
Minuut / minuten
22
Q
Second / seconds
A
Seconde / Seconden
23
Q
Morning
A
Ochtend
24
Q
Afternoon
A
Middag
25
Evening
Avond
26
Night
Nacht
27
Day / Days
Dag / Dagen
28
Week / Weeks
Week / Weken
29
Month / Months
Maand / Maanden
30
Year / Years
Jaar / Jaren
31
Season
Seizoen
32
Midnight
Middernacht
33
yesterday
gisteren
34
tomorrow
morgen
35
the day after tomorrow
overmorgen
36
the day before yesterday
eergisteren
37
morning (early) / in the morning
‘s ochtends
38
afternoon (later) / in the afternoon
‘s middags
39
evening (later) / in the evening
‘s avonds
40
Date
Datum
41
Time
Tijd
