Housing

Question 1

het appartement

Ik woon in een klein appartement.

Answer 1

the apartment

I live in a small apartment.

Question 2

de woning

Deze woning heeft drie slaapkamers.

Answer 2

the residence

This residence has three bedrooms.

Question 3

de flat

Mijn oma woont in een flat op de vierde verdieping.

Answer 3

the apartment building

My grandmother lives in an apartment building on the fourth floor.

Question 4

de kamer

Mijn kamer is licht en gezellig.

Answer 4

the room

My room is bright and cozy.

Question 5

de woonkamer

We kijken televisie in de woonkamer.

Answer 5

the living room

We watch television in the living room.

Question 6

de slaapkamer

Ik slaap elke nacht in mijn slaapkamer.

Answer 6

the bedroom

I sleep in my bedroom every night.

Question 7

de keuken

Mijn vader kookt in de keuken.

Answer 7

the kitchen

My father cooks in the kitchen.

Question 8

de badkamer

De badkamer is naast de slaapkamer.

Answer 8

the bathroom

The bathroom is next to the bedroom.

Question 9

het toilet

Het toilet is schoon.

Answer 9

the toilet

The toilet is clean.

Question 10

de gang

De jas hangt in de gang.

Answer 10

the hallway

The coat hangs in the hallway.

Question 11

het balkon

In de zomer zit ik op het balkon.

Answer 11

the balcony

In the summer I sit on the balcony.

Question 12

de deur

Doe de deur dicht, alsjeblieft.

Answer 12

the door

Close the door, please.

Question 13

het raam

Het raam is open.

Answer 13

the window

The window is open.

Question 14

de muur

Er hangt een schilderij aan de muur.

Answer 14

the wall

There is a painting hanging on the wall.

Question 15

het plafond

De lamp hangt aan het plafond.

Answer 15

the ceiling

The lamp hangs from the ceiling.

Question 16

de vloer

De vloer is van hout.

Answer 16

the floor

The floor is made of wood.

Question 17

de trap

De trap is steil.

Answer 17

the stairs

The stairs are steep.

Question 18

de lift

We nemen de lift naar boven.

Answer 18

the elevator

We take the elevator upstairs.

Question 19

de verwarming

In de winter staat de verwarming aan.

Answer 19

the heating

In winter the heating is on.

Question 20

de bank

We zitten op de bank en drinken koffie.

Answer 20

the couch/sofa

We sit on the couch and drink coffee.

Question 21

de stoel

Er staat een stoel bij de tafel.

Answer 21

the chair

There is a chair by the table.

Question 22

de tafel

Het eten staat op de tafel.

Answer 22

the table

The food is on the table.

Question 23

het bed

Ik ga slapen in mijn bed.

Answer 23

the bed

I go to sleep in my bed.

Question 24

de kast

Mijn kleren liggen in de kast.

Answer 24

the closet/cabinet

My clothes are in the closet.

Question 25

de lamp ## Footnote De lamp geeft veel licht.

Answer 25

the lamp ## Footnote The lamp gives a lot of light.

Question 26

de spiegel ## Footnote Ik kijk in de spiegel.

Answer 26

the mirror ## Footnote I look in the mirror.

Question 27

de koelkast ## Footnote De melk staat in de koelkast.

Answer 27

the refrigerator ## Footnote The milk is in the refrigerator.

Question 28

de oven ## Footnote De pizza zit in de oven.

Answer 28

the oven ## Footnote The pizza is in the oven.

Question 29

het fornuis ## Footnote Ik kook rijst op het fornuis.

Answer 29

the stove ## Footnote I cook rice on the stove.

Question 30

de wasmachine ## Footnote Ik was mijn kleren in de wasmachine.

Answer 30

the washing machine ## Footnote I wash my clothes in the washing machine.

Question 31

de kraan ## Footnote De kraan drupt een beetje.

Answer 31

the tap/faucet ## Footnote The tap is dripping a little.

Question 32

de sleutel ## Footnote Ik ben mijn sleutel kwijt.

Answer 32

the key ## Footnote I have lost my key.

Question 33

het tapijt ## Footnote Er ligt een rood tapijt op de vloer.

Answer 33

the carpet ## Footnote There is a red carpet on the floor.

Question 34

het gordijn ## Footnote Ik doe het gordijn open.

Answer 34

the curtain ## Footnote I open the curtain.

Question 35

het huisnummer ## Footnote Mijn huisnummer is 1004.

Answer 35

the house number ## Footnote My house number is 1004

Question 36

de buren ## Footnote De buren maken ruzie.

Answer 36

the neighbors ## Footnote The neighbors are arguing.

Question 37

de huur ## Footnote De huur is €1545 per maand.

Answer 37

the rent ## Footnote The rent is €1545 per month.

Question 38

de huurprijs ## Footnote De huurprijs is te hoog.

Answer 38

the rental price ## Footnote The rental price is too high.

Question 39

de verhuurder ## Footnote De verhuurder woont in hetzelfde gebouw.

Answer 39

the landlord ## Footnote The landlord lives in the same building.

Question 40

de huurder ## Footnote De huurder betaalt elke maand op tijd.

Answer 40

the tenant ## Footnote The tenant pays on time every month.

Question 41

Postcode ##footnote Mijn postcode is 1507ES.

Answer 41

Zip code ##footnote My ZIP Code is 1507 ES.

Question 42

De eettafel ##Footnote De eettafel is van keramiek.

Answer 42

The dining table ##Footnote The dining table is made of ceramic.

Question 43

Houtveldweg ##Footnote Ik woon aan de houtveldweg 1004.

Answer 43

Wood field road ##footnote I live at Houtveldweg 1004.