Het weer and seizoenen

Question 1

The weather

How is the weather?

Answer 1

Het weer

Hoe is het weer?

Question 2

The sun
## Footnote
The sun is shining today.

Answer 2

De zon
## Footnote
De zon schijnt vandaag.

Question 3

The rain
## Footnote
The rain is coming tomorrow.

Answer 3

De regen
## Footnote
De regen komt morgen.

Question 4

The snow

The snow is cold

Answer 4

De sneeuw

De sneeuw is koud

Question 5

The wind
## Footnote
The wind is blowing hard.

Answer 5

De wind
## Footnote
De wind blaast hard.

Question 6

The sky

The sky is blue.

Answer 6

De luchtThe cloud

De lucht is blauw.

Question 7

Footnote
There are many clouds.

Answer 7

De wolk
## Footnote
Er zijn veel wolken.

Question 8

The temperature
## Footnote
The temperature is high.

Answer 8

De temperatuur
## Footnote
De temperatuur is hoog.

Question 9

The season
## Footnote
What is your favorite season?

Answer 9

Het seizoen
## Footnote
Wat is jouw favoriete seizoen?

Question 10

Autumn
## Footnote
Autumn is beautiful.

Answer 10

De herfst
## Footnote
De herfst is mooi.

Question 11

Winter

It is cold in the winter.

Answer 11

De winter

Het is koud in de winter

Question 12

Spring
## Footnote
I love spring.

Answer 12

De lente
## Footnote
Ik hou van de lente.

Question 13

Summer
## Footnote
Summer is warm.

Answer 13

De zomer
## Footnote
De zomer is warm.

Question 14

It is
## Footnote
It is a beautiful day.

Answer 14

Zij is
## Footnote
Het is een mooie dag.

Question 15

To rain
## Footnote
It is going to rain.

Answer 15

Regenen
## Footnote
Het gaat regenen.

Question 16

To snow
## Footnote
It is snowing today.

Answer 16

Sneeuwen
## Footnote
Het sneeuwt vandaag.

Question 17

To blow (wind)
## Footnote
It is windy outside.

Answer 17

Waaien
## Footnote
Het waait hard buiten.

Question 18

To shine
## Footnote
The sun shines brightly.

Answer 18

Schijnen
## Footnote
De zon schijnt fel.

Question 19

To be warm
## Footnote
It is warm in summer.

Answer 19

Warm zijn
## Footnote
Het is warm in de zomer.

Question 20

To be cold
## Footnote
It is cold in winter.

Answer 20

Koud zijn
## Footnote
Het is koud in de winter.

Question 21

Fog
## Footnote
There is fog this morning.

Answer 21

De mist
## Footnote
Er is mist vanmorgen.

Question 22

Thunder
## Footnote
I hear thunder.

Answer 22

De donder
## Footnote
Ik hoor donder.

Question 23

Lightning
## Footnote
Lightning is dangerous.

Answer 23

De bliksem
## Footnote
Bliksem is gevaarlijk.

Question 24

Humidity
## Footnote
The humidity is high today.

Answer 24

De luchtvochtigheid
## Footnote
De luchtvochtigheid is vandaag hoog.

Question 25

Forecast ## Footnote What is the weather forecast?

Answer 25

De voorspelling ## Footnote Wat is de weersvoorspelling?

Question 26

Storm ## Footnote A storm is coming.

Answer 26

De storm ## Footnote Er komt een storm.

Question 27

Ice ## Footnote There is ice on the road.

Answer 27

Het ijs ## Footnote Er ligt ijs op de weg.

Question 28

Hail ## Footnote Hail is falling from the sky.

Answer 28

De hagel ## Footnote Hagel valt uit de lucht.,

Question 29

The rainbow ## Footnote I see a rainbow.

Answer 29

De regenboog ## Footnote Ik zie een regenboog.

Question 30

Cold front ## Footnote A cold front is approaching.

Answer 30

Het koufront ## Footnote Een koufront komt eraan.

Question 31

Heat wave ## Footnote We have a heat wave this week.

Answer 31

De hittegolf ## Footnote We hebben deze week een hittegolf.

Question 32

The equator ## Footnote The equator is warm.

Answer 32

De evenaar ## Footnote De evenaar is warm.

Question 33

The seasons change ## Footnote The seasons change throughout the year.

Answer 33

De seizoenen veranderen ## Footnote De seizoenen veranderen gedurende het jaar.

Question 34

To drizzle ## Footnote It is drizzling lightly.

Answer 34

Motregen ## Footnote Het motregent lichtjes.

Question 35

To freeze ## Footnote The lake will freeze in winter.

Answer 35

Bevriezen ## Footnote Het meer zal in de winter bevriezen.

Question 36

To thaw ## Footnote The snow will thaw in spring.

Answer 36

Ontdooien ## Footnote De sneeuw zal in de lente ontdooien.

Question 37

Mild ## Footnote The weather is mild this time of year.

Answer 37

Gematigd ## Footnote Het weer is gematigd in deze tijd van het jaar.

Question 38

Overcast ## Footnote It is overcast today.

Answer 38

Bewolkt ## Footnote Het is bewolkt vandaag.

Question 39

To cool down ## Footnote The temperature will cool down tonight.

Answer 39

Afkoelen ## Footnote De temperatuur zal vanavond afkoelen.

Question 40

To warm up ## Footnote It will warm up tomorrow.

Answer 40

Opwarmen ## Footnote Het zal morgen opwarmen.

Question 41

To burn ## Footnote I am burning from the sun

Answer 41

verbranden ## Footnote Ik verbrand door de zon.

Question 42

herfst ## Footnote het is herfst.

Answer 42

autumn

Question 43

zon ## Footnote the zon is niet geel.

Answer 43

sun ## Footnote the sun is not yellow.