De loopbaan Flashcards

1
Q

De werkstudent

A

L’étudiant salarié

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De jobstudent

A

L’étudiant jobiste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De studentenjob

A

Le job étudiant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De stage
Stage lopen in een bedrijf
Een stage doen

A

Faire un stage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De werkloosheid

A

Le chômage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Werkloos

Werkloze

A

Inactif, au chômage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De werkloze

A

Le chômeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De werkzoekende

A

Le chercheur d’emploi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De werkgelegenheid

A

L’emploi (au sens large)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Solliciteren naar een baan (solliciteerde, heeft gesolliciteerd)

A

Postuler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De sollicitant

A

Le postulant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De sollicitatiebrief

A

La lettre de candidature

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het sollicitatiegesprek

A

L’entretien d’embauche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op een advertentie ingaan (ging in, ingegaan)

A

Répondre à une annonce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De vereisten

A

Les exigences

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het uitzendbureau

Het interimbureau

A

L’agence d’intérim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De uitzendkracht

De interimaris

A

L’intérimaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Iemand aanbevelen (beval aan, heeft aanbevolen)

A

Recommander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De aanbeveling

A

La recommandation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De vacature

De openstaande betrekking

A

Le poste vacant

21
Q

De betrekking

De functie

A

La fonction

22
Q

Een functie bekleden (bekleedde, heeft bekleed)

A

Occuper une fonction

23
Q

De baan

De job

A

L’emploi

24
Q

Het beroep

A

Le métier

25
Q

Een beroep uitoefenen (oefende uit, heeft uitgeoefend)

A

Exercer une profession

26
Q

Promotie krijgen

Bevorderd worden

A

Être promu

27
Q

Het loon

Het salaris

A

Le salaire

28
Q

Het inkomen

A

Le revenu

29
Q

De uitkering

A

L’allocation

30
Q

Uitkeren (keerde uit, heeft uitgekeerd aan)

A

Allouer

31
Q

De loopbaan

De carrière

A

La carrière

32
Q

Aanwerven (wierf aan, heeft aangeworven)

In dienst nemen (nam in dienst, heeft in dienst genomen)

A

Engager, embaucher

33
Q

Staken (staakte, heeft gestaakt)

A

Faire grève

34
Q

De staking

A

La grève

35
Q

Ontslaan (ontsloeg, heeft ontslagen)
Iemand op straat zetten
Iemand aan de deur zetten

A

Licencier

36
Q

Laten afvloeien (liet afvloeien, heeft laten afvloeien)

A

Faire partir en surnombre

37
Q
Ontslag nemen (nam, heeft genomen)
Zijn ontslag indienen (diende in, heeft ingediend)
A

Donner, remettre sa démission

38
Q

Omscholen (schoolde om, heeft omgeschoold)

A

Recycler, formation-réorientation

39
Q

De cao (Collective Arbeidsovereenkomst)

A

CCT

40
Q

Het pensioen

Met pensioen gaan

A

La retraite

Prendre sa retraite

41
Q

Werk verschaffen (verschafte, heeft verschaft)

A

Procurer du travail

42
Q

Deeltijds werk

A

A temps partiel

43
Q

Halftijds werk

A

Mi-temps

44
Q

Voltijds werk

A

Temps plein

45
Q

Tewerkstellen (stelde tewerk, heeft tewerkgesteld)

A

Embaucher

46
Q

De werkuren

A

Les heures de travail

47
Q

Glijdende werkuren

A

Horaires flexibles

48
Q

De vakbond

Het syndicaat

A

Le syndicat