Waar wil ik werken? Flashcards
1
Q
De agrarische sector
A
Le secteur agricole
2
Q
De industriële sector
A
Le secteur industriel
3
Q
De dienstverlenende sector
A
Le secteur des services
4
Q
De sociale sector
A
Le secteur social
5
Q
De IT-sector
A
Le secteur informatique
6
Q
De verkoopsector
A
Le secteur de la vente
7
Q
De evenementensector
A
Le secteur évènementiel
8
Q
De reclamesector
A
Le secteur publicitaire
9
Q
De financiële sector
A
Le secteur financier
10
Q
De distributiesector
A
Le secteur de la distribution
11
Q
De transportsector
A
Le secteur du transport
12
Q
De immobiliënsector
A
Le secteur de l’immobilier
13
Q
De bouwsector
A
Le secteur de la construction / du bâtiment
14
Q
De onderwijssector
A
Le secteur de l’enseignement
15
Q
Hij werkt
- op een kantoor
- bij een bank
- aan de universiteit
- voor het ministerie
- in een fabriek
- bij een bedrijf
A
Il travaille
- dans un bureau
- dans une banque
- à l’université
- pour le ministère
- dans une usine
- pour une entreprise
