Deel 1 Staats: Flashcards
Werkgroep 1 t/m 7 (49 cards)
Welke artikelen van de Grondwet zouden moeten worden gewijzigd om een ceremonieel koningschap mogelijk te maken?
- Art 42: samenstelling regering
- art 47: ondertekening koninklijke besluiten en andere wetten.
- Art 82 en 87: moeten inhoudelijk worden veranderd
Wie neemt de beslissing waarmee de Koning buiten staat wordt verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen?
- De ministerraad komt bij een
- Advies van de raad van state
- Het oordeel van het advies van de Raad van State wordt naar de verenigde vergadering gestuurd. Daar wordt een beslissing genomen
- Artikel 35 lid 1 en lid 2 GW
Wie oefent het koninklijk gezag uit wanneer de Koning buiten staat is verklaard en wie wanneer hij het koninklijk gezag tijdelijk heeft neergelegd?
Koning buiten staat: art. 37 lid 1 sub c Gw – het koninklijk gezag wordt uitgeoefend door een regent (benoemd bij wet) Koninklijk gezag tijdelijk neergelegd: art. 37 lid 1 sub d Gw – het koninklijk gezag wordt uitgeoefend wederom door een regent.
wat houdt de ministeriële verantwoordelijkheid in?
De koning is onschendbaar; de minister zijn verantwoordelijk (art. 42 lid 2 Gw)
* Koning is geen verantwoording schuldig aan ministers, SG, rechters etc.
* Uitzondering: artikelen 48 en 77 Rv aansprakelijkheid in civiele gedingen
* Let wel! De Koning staat niet boven de wet, maar is daaraan onderwerpen
De ministeriele verantwoordelijkheid gaat heel ver –> zover openbaar belang gaat
Het koninklijk huis en de Koninklijke familie zijn twee andere dingen
* Ministeriele verantwoordelijkheid geldt wel voor het koninklijkhuis en NIET voor de koninklijke familie
De twee functies van de Koning
- Koning als staatshoofd
o Niet uitdrukkelijk in de grondwet
o Vgl. art. 1 en 2 Statuut
o Belangrijk: zelfstandig beslissen - Koning als deel van de regering
o Opgenomen in de Grondwet
o Gevolg: Grondwet gaat uit van nevenschikking en wederzijdse afhankelijkheid
o Let op! Geen hoofd van de regering (vgl. art. 15 VEU)
o Belangrijk: samen met 1 of meer ministers beslissen
POSITIE EN BEVOEGDHEDEN MINISTERS
1814: vestiging constitutionele monarchie. Ministers als ondergeschikte ambtenaren van de Koning
1840 grondwetsherziening: contraseign
Voor besluiten van regering altijd medewerking minister vereist
Door middel van contraseign moest medewerking worden vastgelegd
Minister werd strafrechtelijk verantwoordelijk.
1848: invoering politieke ministeriële verantwoordelijkheid.
Ministers verantwoordelijk, koning onschendbaar
Ministers zijn de Kamers verantwoording schuldig
1866/1868: ontwikkeling vertrouwensregel
1866: kwestie Mijer
1868: kwestie Luxemburg
Dus: accent verschoven van Koning en verhouding Koning-minister naar zelfstandige positie minister en verantwoordelijkheid voor het departement
- Wie hebben er stemrecht in de ministerraad?
Elke minister in de minsterraad heeft stemrecht. Dit staat in art 2 van het Reglement van orde voor de ministerraad (uitwerking art 45 Gw). Verder kunnen ook staatssecretarissen (art 3 lid 1 sub b RVOMR), gevolmachtigde ministers en de directeur-generaal van de Rijksvoorlichtingsdienst (art 3 lid 2 RVOMR) plaatsnemen in de raad.
Art 11 RVOMR als de stemmen staken en niet iedereen aanwezig is wordt de beslissing uitgesteld. Als iedereen er wel is en de stemmen staken heeft de stem van de minister- president een bijzonder gewicht en is deze doorslaggevend.
Wat is de taak en de bevoegdheid van de ministerraad?
De ministerraad gaat over de besluitvorming
De taak van de ministerraad is het beraadslagen en besluiten over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid, art 4 lid 1 RVOMR en art 45 lid 3 GW. Dus niet alleen een bevoegdheid van een minister individueel. De besluiten die genomen worden in de minsterraad worden pas na 20 jaar openbaar gemaakt. Er is een intern werkende bevoegdheid om de homogeniteit van het regeringsbeleid te ondersteunen. Wat onder andere onder het algemene regeringsbeleid valt staat in art 4 en 5 RVOMR –> is ook meer en minder dan wat er staat dus niet limitatief maar kan ook ingekort worden.
Wat betekent homogeniteit van het kabinetsbeleid en wat is de juridische grondslag?
De homogeniteit van het kabinetsbeleid houdt in dat ze eentonig moeten beslissen en een eentonig beleid handhaven. Om de eenheid tussen de ministers te bevorderen wordt er door de ministers vergaderd. De ministers moeten handelen naar besluiten van de minsterraad, art 12 lid 2 RVOMR.
Art 12 lid 1 RVOMR is ook van belang. Als het nodig is om te stemmen, moet er met meerderheid gestemd worden. Er zullen dus besluiten genomen worden waar ministers het niet mee eens zijn. Art 12 lid 1 zegt daarom dat wanneer je als bewindspersoon vind dat je dit niet kan verantwoorden, je verplicht bent om dit te vermelden. Als de bewindspersoon het er echt niet mee eens is de enige keuze dan om aftetreden. –> materiële homogeniteit
Art 26 RVOMR is verder ook belangrijk. De ministers hebben een geheimhoudingsplicht die er verder ook voor zorgt dat er een eenduidig beleid naar buiten wordt gebracht. –> formele homogeniteit
Wat is de staatsrechtelijke positie van de minister-president? In hoeverre is de minister-president te beschouwen als een regeringsleider?
De minister-president is de voorzitter van de ministerraad. Art 2 lid 2 RVOMR. De premier heeft in zijn functie geen extra bevoegdheden of meer te zeggen in de ministerraad, maar heeft wel een sturende rol. In de grondwet wordt over de minister-president uitsluitend gesproken als voorzitter van de ministerraad, art 45 lid 2 GW. En volgens art 48 Gw moet hij de koninklijke besluiten ondertekenen.
De premier spreekt iedere week met de koning. Ook heeft de premier vaak de contacten met het buitenland. Het belangrijkste binnen Nederland is het voorzitterschap van de ministerraad. Hij stelt de agenda vast, orde bewaken en beoordelen competentiegeschillen. De minister-president is de eerste onder de gelijken, de primus inter pares = een lid van een groep dezelfde rechten heeft als alle andere, maar toch een verhoogd aanzien heeft. De premier is dus eigenlijk niet staatsrechtelijk te beschouwen als regeringsleider want dat staat nergens benoemd. En hij benoemt zelf niet de ministers en geeft ze ook geen echte aanwijzingen.
Wat is de staatsrechtelijke positie van de minister (zonder portefeuille), in het bijzonder ten opzichte van hun departement en de ministerraad?
Een minister zonder portefeuille is verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein, maar heeft geen politieke leiding over een ministerie. Ze hebben wel een plek in de ministerraad en kunnen meestemmen over beslissingen. Art 44 Gw
Omdat de minister de leiding heeft over een departement krijgt hij ook bepaalde bevoegdheden en gaat dus ook over de inrichting van de ministerie. Ambtenaren staan dus onder de minister. Ministers zonder portefeuille zijn ministers ‘voor’, minister met portefeuille zijn ministers ‘van’. Ministers zonder portefeuille zijn verbonden aan een departement, maar staan niet aan het hoofd van het departement. Als ministers aan het hoofd van het departement ben je dus in principe de werkgever van het ministerie.
Wat is de staatsrechtelijke positie van de staatssecretaris, in het bijzonder ten opzichte van de minister?
De staatssecretaris staat onder de minister, ze ondersteunen ministers bij het leiden van een ministerie wat blijkt uit de art 46 Gw ‘onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister’. Staatssecretarissen krijgen vaak een eigen beleidsterrein, maar de minister blijft verantwoordelijk. Een staatssecretaris is geen lid van de ministerraad. Ze kunnen wel uitgenodigd worden, maar hebben geen stemrecht.
Benoeming en ontslag van de staatsecretarissen is geregeld in art 46 en 48 GW. Bij koninklijk besluit worden staatssecretarissen benoemd en ontslagen. De minister blijft verder verantwoordelijk over het handelen van de staatssecretaris. Niet alleen de minister is verantwoordelijk voor het handelen van de staatssecretaris, maar de staatssecretaris is zelf ook verantwoordelijk.
De staatssecretaris treedt op in de gevallen wanneer de minister het nodig acht. De staatssecretaris is dus ondergeschikt aan de minister. De staatssecretaris kan wel optreden als minister als het nodig is. Verder mag de minister de staatssecretaris ook opdrachten geven.
Het is mogelijk dat het opstappen van de staatssecretaris ook zorgt tot het opstappen van de minister, maar dit is niet noodzakelijk. De ongeschreven regel is wel dat wanneer de minister opstapt de staatssecretaris ook mee opstapt.
Wat zijn verschillen tussen een regeringsleider en een primus inter pares?
- regeringsleiders hebben een aanwijzingsbevoegdheid: zij mogen aanwijzingen geven aan ministers
- regeringsleiders mogen ministers en staatssecretarissen benoemen
- De vertrouwensregel ziet bij regeringsleiders vaak echt alleen op de regeringsleiders zelf, en niet op de overige ministers
- Regeringsleiders mogen vaak besluiten nemen buiten het parlement om
Wat is de staatsrechtelijke positie van de Eerste Kamer en welke bevoegdheden heeft zij?
- Zij moeten waken tegen alle overijling en tegen willekeurige uitbreiding van het gezag (9.3.6 boek).
- De Eerste Kamer is medewetgever en beoordeelt als laatste instantie wetsvoorstellen. Als regel let zij vooral op uitvoerbaarheid, noodzaak en de wetskwaliteit, maar uiteindelijk is het politieke oordeel meestal doorslaggevend.
- Gekozen door de leden van de Provinciale Staten, kiescollege niet-ingezetene en kiescollege BES eilanden (art 55 Grondwet of artikel 132a Grondwet)
- Recht op enquête
- Recht op interpellatie
Soorten referenda
Raadgevend referendum: door burgers aangevraagd met als doel de volksvertegenwoordiging raad te geven;
Raadplegend referendum: door volksvertegenwoordiging uitgeschreven om de mening van de burgers te raadplegen;
Correctief (bindend) referendum: Referendum waarmee kiezers zich kunnen uitspreken over een reeds door de overheid genomen beslissing, of over een beslissing die de overheid op het punt staat te nemen maar die nog niet officieel vaststaat.
Wat is een kiesstelsel op grondslag van evenredige vertegenwoordiging?
o het aantal behaalde zetels wordt berekend door het aantal uitgebrachte stemmen gedeeld wordt door het aantal beschikbare zetels
o artikel 53 grondwet
- Wat is het verschil tussen een absoluut en een relatief meerderheidskiesstelsel in enkelvoudige districten?
- Welke gevolgen deze stelsels hebben op de samenstelling van het parlement en de regeringsvorming;
- Bij een absoluut meerderheidsstelsel moet je meer dan 50% van de stemmen hebben. Bij een relatief meerderheidsstelsel dan wint de partij met de meeste aantal stemmen (kan ook 20% zijn als de rest minder dan dat heeft)
- In een evenredige vertegenwoordiging stelsel leidt dat tot een parlement met een veel partijen stelsel. Bij een meerderheidsstelsel leidt dat tot grote politieke blokken in het parlement. Leidt tot tweepartijenstelsel
Voor- en nadelen van meerderheids- en evenredigheidsstelsel?
o Voordelen meerderheidsstelsel:
> Band kiezer en gekozene in het district, meer lokale vertegenwoordiging (democratie daardoor toegankelijker), dit komt door districten.
> Duidelijke meerderheidsvorming
> Snel vormen regering en er is een veel daadkrachtiger overheidsbestuur (kan snel besluiten nemen)
o Nadelen meerderheidsstelsel:
> Verloren gaan van stemmen, kiezers met een andere voorkeur dan hun district weinig kansen
> Als een kleine partij al een zetel wint, nog kleinere kans om in de regering te komen
> Dat een partij die de meerderheid in de kamer heeft eigenlijk qua landelijk stemmenaantal geen meerderheid heeft
> In tweepartijenstelsel beperkte keuze, kiezer wordt gedwongen tactisch te stemmen wat een vertekend beeld geeft
> Door een zodanige indeling van het land in districten bepaalde partijen bevoordelen of benadelen (gerrymandering)
o Voordelen evenredigheidsstelsel:
> Politieke minderheden kunnen zich laten horen, kleine partijen kunnen hun stem laten horen en volk meer keuze
> Nauwkeurige afspiegeling politieke voorkeur maatschappij
o Nadelen evenredigheidsstelsel:
> Geen duidelijke meerderheidsvorming
> Duurt lang voordat er regering gevormd is, die vaak veel compromissen moeten sluiten.
Samenstelling en verkiezingen
- Samengesteld ambt: een verzameling ambten (zie Gw en RvO)
- Werkwizje (art 72 Grondwet) + RvO (interne werking)
- Twee Kamer: Tweede kamer en Eerste Kamer (art 51 Gw)
o Collegiale ambten – stemmen bij meerderheid (art 67) - Twede kamer
o 150 leden
o Waarvan 1 voorzitter -gekozen door de Kamer uit haar midden (art 61) - Eerste Kamer
o 75 leden (art 51)
o Waarvan 1 voorzitter, gekozen door de kamer uit haar midden (art 61 eerste lid ) - Soms verenigde vergadering (bij 28 lid 3, 29 lid 3, 30, 32, 34, 37, 103 lid 3)
o Kamers worden als een beschouwd (ui artikel 51 lid 4) 225 leden onder voorzitterschap van de Eerste Kamere (art 52 Gw) - Beginsel van openbaarheid van vergaderingen (art 66 Gw)
- Quorum (art 67 Gw)
Geldt de vertrouwensregel ook in relatie tussen kabinet/ministers
Daarover bestaat veel juridische discussie. Waarom? Die vertrouwensregel is staatsrechtelijk gewoonterecht, we hebben hem nergens juridisch vastgesteld. Je kunt de vertrouwensregel op meerdere manieren interpreteren. Van belang zijn de volgende ‘vereisten’:
- Is er daadwerkelijk een gewoonte? Ja, ondanks dat het lang geleden is dat de Eerste Kamer een staatssecretaris naar huis hadden gestuurd. Na die tijd hebben ministers en staatssecretarissen ook nog verantwoording moeten afleggen voor de Eerste Kamer. Daarnaast is een aantal kabinetten gevallen na beraadslaging van de Eerste Kamer
- Is er een rechtsovertuiging dat die regel bestaat? Bij de grondwetsherziening van 1983 hebben de regering en het parlement aangenomen dat de vertrouwensregel ook geldt t.o.v. de Eerste Kamer
- Is de regel noodzakelijk in een parlementaire stelsel? ja, de eerste kamer zou weinig macht hebben als de vertrouwensregel niet zou gelden. Ze moet het gedrag van de minister kunnen reguleren en moet daarbij ook sanctiemogelijkheden hebben.
Wat is een fractie en wat is een politieke partij?
WG 4
Politieke partij –> vereniging: Burgers kunnen daarvan lid worden;
Belangrijkste taken zijn :
* opstellen van de kandidaat lijst voor verkiezingen en een inhoudelijk programma vaststellen voor de regeling en het bestuur van het land of de decentrale overheden (verkiezingsprogramma)
Fractie = groep volksvertegenwoordiging (TK of EK-leden, PS leden, gemeenteraadsleden) die deel uitmaken van dezelfde politieke partij of groepering (op één lijst gekozen)
Na de verkiezing kunnen nieuwe fracties ontstaan door samenvoeging van twee of meer fracties of door splitsing (artikel 5.1 RvOTK). Bij splitsing zijn er twee opties
* Onduidelijk welk deel van de leden als voortzetting van oorspronkelijk fractie moet worden beschouwd? Dan kan presidium bersluiten dat twee of meer nieuwe fracties zijn gevormd
* Wel duidelijk welk deel van de leden als voortzetting van oorspronkelijke fractie moet worden beschouwd? Dan is ook duidelijk welke leden zich hebben afgesplitst – ‘groep’ (artikel 5.2 RvOTK)
Hoe zijn politieke partijen in het publiekrecht en in het privaatrecht geregeld?
- Politieke partijen zijn in Nederland geen publiekrechtelijk geregelde organisaties. Zij worden als elke andere vereniging beheerst door het burgerlijk recht (boek 2) en genieten verenigingsvrijheid krachtens art. 8 Gw. Publiekrechtelijke bevoegdheden bezitten politieke partijen niet, afgezien van formele rechten, zoals dat tot het doen registreren van een naam. Politieke partijen behoren dus ook niet tot de overheid, maar zijn maatschappelijke verbanden net als elke andere vereniging die zich voor bepaalde activiteiten ten doel stelt.
- Bijv. de PVV heeft als enige leden Geert Wilders en de stichting PVV waarvan alleen Geert Wilders in het bestuur zit.
Dus: politieke partijen zijn verenigingen. In art. 2:20 BW staat dat op grond hiervan een rechtspersoon kan worden verboden als de werkzaamheden in strijd zijn met de openbare orde. - Een wet gaat over politieke partijen, Wfpp, wet financiering politieke partijen. Deze regelt dat financiering van politieke partijen met meer dan 1000 leden. Giften aan politieke partijen worden ook grenzen aan gesteld.
- Wet transparantie financiële bijdragen
Welke betekenis heeft het verbod van last en wat is het verschil met het beginsel van het vrij mandaat?
- Het verbod van last (art. 67 lid 3 Gw) houdt in dat een volksvertegenwoordiger zich niet mag laten opdragen in een stemming een bepaald standpunt in te nemen. Dus ondanks dat hij is aangesloten bij een politieke partij hoeft hij niet te stemmen wat zij willen dat hij stemt. Hij mag dus niet een instructie of een last krijgen om op een bepaalde manier te stemmen. Daaruit vloeit voort: stel dat een Kamerlid een overeenkomst sluit, dat hij op een bepaalde manier gaat stemmen en hij stemt anders, dan is die stem altijd rechtsgeldig uitgebracht. Die overeenkomst laat die stem niet tenietgaan of zo. Is een formeel beginsel. Het verhindert dat verbintenissen die het kamerlid aangaat, de geldigheid van een door hem te vergadering uitgebracht stem kan aantasten
- Het beginsel van vrij mandaat houdt in dat een Kamerlid op zijn eigen zetel zit en zijn zetel altijd behoudt. Kamerleden mogen niet te veel beïnvloed worden door een fractie of politieke partij over hoe zij hun Kamerlidmaatschap beoefenen en invullen. Het Kamerlid heeft een neutrale positie ten opzichte van zijn Kamerlidmaatschap en partij. Het beginsel van vrij mandaat (materieel) wordt daaruit afgeleid. Dit betekent dat Kamerleden nier re zeer mogen worden beïnvloed bij de manier waarop ze hun bevoegdheden uitoefenen – ‘de restfunctie van het verbod van last’
- Zie arubaanse verkiezingsafspraak
–> vaak spreken politieke partijen en volksvertegenwoordigster in een overeenkomst af dat:
a) de volksvertegenwoordiging zijn zetel opgeeft als hij het partijlidmaatschap verliest
b) hij of zij zich overigens conformeert aan het partijprogramma
stel een partij heeft bovengenoemde afspraken gemaakt. Vervolgens royeert de partij kamerlid X, is X verplicht civielrechtelijk zijn Kamerzetel op te geven?
Strikt genomen heeft het verbod van last betrekking op de geldigheid van door Kamerleden uitgebrachte stemmen, niet op de vraag aan wie een Kamerzetel toebehoort.
In de literatuur is ervoor gepleit om artikel 67, derde lid GW en ruimte strekking te geven, namelijk het beginsel van vrije mandaat (restfunctie van het verbod van last).De Hoge Raad heeft dat omarmd un Arubaanse verkiezingsafspraak. Uit dat arrest volgt dat henoemde afspraak het Kamerlid niet verplicht zijn zetel op te geven
- Dit artikel kun je op twee manieren interpreteren. Aan de ene kant staat er dat lastverbod, en aan de andere kant kun je ook het vrije mandaat erin lezen, want hij kiest zelf hoe hij het invult. De HR houdt die tweede ruime interpretatie aan.
Onder welke omstandigheden en voor wie geldt de parlementaire immuniteit?
- Leden van de Staten-Generaal, ministers, staatssecretarissen en andere personen (ambtenaren, die worden soms bij heel technische onderwerpen in de Kamer gevraagd) die deelnemen aan parlementaire debatten kunnen niet strafrechtelijk worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij daar zeggen of voor wat ze aan het parlement schrijven. Dit heet parlementaire immuniteit of onschendbaarheid, het doel hiervan is machtenscheiding, zodat de Kamer zelf de grenzen van haar debat kan stellen en dit is niet aan de rechter (dus aan een andere staatsmacht). Binnen de Kamer is de
- Kamervoorzitter verantwoordelijk voor de orde. Art. 71 Gw.
In art. 8.14 RvOTK staat dat ieder lid van de Kamer respect toont voor andere Kamerleden. - Vervolgens wordt de bevoegdheid om op te treden uit art 8.16 t/m 8.18 RvOTK gehaald door de Kamervoorzitter.
Artikel 71 Grondwet bepaalt dat bovengenoemde (1) niet in rechte (kunnen) worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij (2) in de vergadering van de Staten-Generaal of van commissies daaruit (3) hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overlegd.