Deel 1 Staats: Flashcards

Werkgroep 1 t/m 7 (49 cards)

1
Q

Welke artikelen van de Grondwet zouden moeten worden gewijzigd om een ceremonieel koningschap mogelijk te maken?

A
  • Art 42: samenstelling regering
  • art 47: ondertekening koninklijke besluiten en andere wetten.
  • Art 82 en 87: moeten inhoudelijk worden veranderd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wie neemt de beslissing waarmee de Koning buiten staat wordt verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen?

A
  • De ministerraad komt bij een
  • Advies van de raad van state
  • Het oordeel van het advies van de Raad van State wordt naar de verenigde vergadering gestuurd. Daar wordt een beslissing genomen
  • Artikel 35 lid 1 en lid 2 GW
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wie oefent het koninklijk gezag uit wanneer de Koning buiten staat is verklaard en wie wanneer hij het koninklijk gezag tijdelijk heeft neergelegd?

A

Koning buiten staat: art. 37 lid 1 sub c Gw – het koninklijk gezag wordt uitgeoefend door een regent (benoemd bij wet) Koninklijk gezag tijdelijk neergelegd: art. 37 lid 1 sub d Gw – het koninklijk gezag wordt uitgeoefend wederom door een regent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat houdt de ministeriële verantwoordelijkheid in?

A

De koning is onschendbaar; de minister zijn verantwoordelijk (art. 42 lid 2 Gw)
* Koning is geen verantwoording schuldig aan ministers, SG, rechters etc.
* Uitzondering: artikelen 48 en 77 Rv aansprakelijkheid in civiele gedingen
* Let wel! De Koning staat niet boven de wet, maar is daaraan onderwerpen

De ministeriele verantwoordelijkheid gaat heel ver –> zover openbaar belang gaat

Het koninklijk huis en de Koninklijke familie zijn twee andere dingen
* Ministeriele verantwoordelijkheid geldt wel voor het koninklijkhuis en NIET voor de koninklijke familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De twee functies van de Koning

A
  • Koning als staatshoofd
    o Niet uitdrukkelijk in de grondwet
    o Vgl. art. 1 en 2 Statuut
    o Belangrijk: zelfstandig beslissen
  • Koning als deel van de regering
    o Opgenomen in de Grondwet
    o Gevolg: Grondwet gaat uit van nevenschikking en wederzijdse afhankelijkheid
    o Let op! Geen hoofd van de regering (vgl. art. 15 VEU)
    o Belangrijk: samen met 1 of meer ministers beslissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

POSITIE EN BEVOEGDHEDEN MINISTERS

A

1814: vestiging constitutionele monarchie. Ministers als ondergeschikte ambtenaren van de Koning​
1840 grondwetsherziening: contraseign ​
Voor besluiten van regering altijd medewerking minister vereist ​
Door middel van contraseign moest medewerking worden vastgelegd​
Minister werd strafrechtelijk verantwoordelijk.​
1848: invoering politieke ministeriële verantwoordelijkheid. ​
Ministers verantwoordelijk, koning onschendbaar​
Ministers zijn de Kamers verantwoording schuldig​
1866/1868: ontwikkeling vertrouwensregel​
1866: kwestie Mijer​
1868: kwestie Luxemburg​

Dus: accent verschoven van Koning en verhouding Koning-minister naar zelfstandige positie minister en verantwoordelijkheid voor het departement​

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Wie hebben er stemrecht in de ministerraad?
A

Elke minister in de minsterraad heeft stemrecht. Dit staat in art 2 van het Reglement van orde voor de ministerraad (uitwerking art 45 Gw). Verder kunnen ook staatssecretarissen (art 3 lid 1 sub b RVOMR), gevolmachtigde ministers en de directeur-generaal van de Rijksvoorlichtingsdienst (art 3 lid 2 RVOMR) plaatsnemen in de raad.
Art 11 RVOMR als de stemmen staken en niet iedereen aanwezig is wordt de beslissing uitgesteld. Als iedereen er wel is en de stemmen staken heeft de stem van de minister- president een bijzonder gewicht en is deze doorslaggevend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de taak en de bevoegdheid van de ministerraad?

A

De ministerraad gaat over de besluitvorming

De taak van de ministerraad is het beraadslagen en besluiten over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid, art 4 lid 1 RVOMR en art 45 lid 3 GW. Dus niet alleen een bevoegdheid van een minister individueel. De besluiten die genomen worden in de minsterraad worden pas na 20 jaar openbaar gemaakt. Er is een intern werkende bevoegdheid om de homogeniteit van het regeringsbeleid te ondersteunen. Wat onder andere onder het algemene regeringsbeleid valt staat in art 4 en 5 RVOMR –> is ook meer en minder dan wat er staat dus niet limitatief maar kan ook ingekort worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekent homogeniteit van het kabinetsbeleid en wat is de juridische grondslag?

A

De homogeniteit van het kabinetsbeleid houdt in dat ze eentonig moeten beslissen en een eentonig beleid handhaven. Om de eenheid tussen de ministers te bevorderen wordt er door de ministers vergaderd. De ministers moeten handelen naar besluiten van de minsterraad, art 12 lid 2 RVOMR.
Art 12 lid 1 RVOMR is ook van belang. Als het nodig is om te stemmen, moet er met meerderheid gestemd worden. Er zullen dus besluiten genomen worden waar ministers het niet mee eens zijn. Art 12 lid 1 zegt daarom dat wanneer je als bewindspersoon vind dat je dit niet kan verantwoorden, je verplicht bent om dit te vermelden. Als de bewindspersoon het er echt niet mee eens is de enige keuze dan om aftetreden. –> materiële homogeniteit

Art 26 RVOMR is verder ook belangrijk. De ministers hebben een geheimhoudingsplicht die er verder ook voor zorgt dat er een eenduidig beleid naar buiten wordt gebracht. –> formele homogeniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de staatsrechtelijke positie van de minister-president? In hoeverre is de minister-president te beschouwen als een regeringsleider?

A

De minister-president is de voorzitter van de ministerraad. Art 2 lid 2 RVOMR. De premier heeft in zijn functie geen extra bevoegdheden of meer te zeggen in de ministerraad, maar heeft wel een sturende rol. In de grondwet wordt over de minister-president uitsluitend gesproken als voorzitter van de ministerraad, art 45 lid 2 GW. En volgens art 48 Gw moet hij de koninklijke besluiten ondertekenen.

De premier spreekt iedere week met de koning. Ook heeft de premier vaak de contacten met het buitenland. Het belangrijkste binnen Nederland is het voorzitterschap van de ministerraad. Hij stelt de agenda vast, orde bewaken en beoordelen competentiegeschillen. De minister-president is de eerste onder de gelijken, de primus inter pares = een lid van een groep dezelfde rechten heeft als alle andere, maar toch een verhoogd aanzien heeft. De premier is dus eigenlijk niet staatsrechtelijk te beschouwen als regeringsleider want dat staat nergens benoemd. En hij benoemt zelf niet de ministers en geeft ze ook geen echte aanwijzingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de staatsrechtelijke positie van de minister (zonder portefeuille), in het bijzonder ten opzichte van hun departement en de ministerraad?

A

Een minister zonder portefeuille is verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein, maar heeft geen politieke leiding over een ministerie. Ze hebben wel een plek in de ministerraad en kunnen meestemmen over beslissingen. Art 44 Gw

Omdat de minister de leiding heeft over een departement krijgt hij ook bepaalde bevoegdheden en gaat dus ook over de inrichting van de ministerie. Ambtenaren staan dus onder de minister. Ministers zonder portefeuille zijn ministers ‘voor’, minister met portefeuille zijn ministers ‘van’. Ministers zonder portefeuille zijn verbonden aan een departement, maar staan niet aan het hoofd van het departement. Als ministers aan het hoofd van het departement ben je dus in principe de werkgever van het ministerie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de staatsrechtelijke positie van de staatssecretaris, in het bijzonder ten opzichte van de minister?

A

De staatssecretaris staat onder de minister, ze ondersteunen ministers bij het leiden van een ministerie wat blijkt uit de art 46 Gw ‘onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister’. Staatssecretarissen krijgen vaak een eigen beleidsterrein, maar de minister blijft verantwoordelijk. Een staatssecretaris is geen lid van de ministerraad. Ze kunnen wel uitgenodigd worden, maar hebben geen stemrecht.
Benoeming en ontslag van de staatsecretarissen is geregeld in art 46 en 48 GW. Bij koninklijk besluit worden staatssecretarissen benoemd en ontslagen. De minister blijft verder verantwoordelijk over het handelen van de staatssecretaris. Niet alleen de minister is verantwoordelijk voor het handelen van de staatssecretaris, maar de staatssecretaris is zelf ook verantwoordelijk.
De staatssecretaris treedt op in de gevallen wanneer de minister het nodig acht. De staatssecretaris is dus ondergeschikt aan de minister. De staatssecretaris kan wel optreden als minister als het nodig is. Verder mag de minister de staatssecretaris ook opdrachten geven.
Het is mogelijk dat het opstappen van de staatssecretaris ook zorgt tot het opstappen van de minister, maar dit is niet noodzakelijk. De ongeschreven regel is wel dat wanneer de minister opstapt de staatssecretaris ook mee opstapt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn verschillen tussen een regeringsleider en een primus inter pares?

A
  1. regeringsleiders hebben een aanwijzingsbevoegdheid: zij mogen aanwijzingen geven aan ministers
  2. regeringsleiders mogen ministers en staatssecretarissen benoemen
  3. De vertrouwensregel ziet bij regeringsleiders vaak echt alleen op de regeringsleiders zelf, en niet op de overige ministers
  4. Regeringsleiders mogen vaak besluiten nemen buiten het parlement om
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de staatsrechtelijke positie van de Eerste Kamer en welke bevoegdheden heeft zij?

A
  • Zij moeten waken tegen alle overijling en tegen willekeurige uitbreiding van het gezag (9.3.6 boek).
  • De Eerste Kamer is medewetgever en beoordeelt als laatste instantie wetsvoorstellen. Als regel let zij vooral op uitvoerbaarheid, noodzaak en de wetskwaliteit, maar uiteindelijk is het politieke oordeel meestal doorslaggevend.
  • Gekozen door de leden van de Provinciale Staten, kiescollege niet-ingezetene en kiescollege BES eilanden (art 55 Grondwet of artikel 132a Grondwet)
  • Recht op enquête
  • Recht op interpellatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Soorten referenda

A


Raadgevend referendum: door burgers aangevraagd met als doel de volksvertegenwoordiging raad te geven;​

Raadplegend referendum: door volksvertegenwoordiging uitgeschreven om de mening van de burgers te raadplegen;​

Correctief (bindend) referendum: Referendum waarmee kiezers zich kunnen uitspreken over een reeds door de overheid genomen beslissing, of over een beslissing die de overheid op het punt staat te nemen maar die nog niet officieel vaststaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een kiesstelsel op grondslag van evenredige vertegenwoordiging?

A

o het aantal behaalde zetels wordt berekend door het aantal uitgebrachte stemmen gedeeld wordt door het aantal beschikbare zetels
o artikel 53 grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Wat is het verschil tussen een absoluut en een relatief meerderheidskiesstelsel in enkelvoudige districten?
  2. Welke gevolgen deze stelsels hebben op de samenstelling van het parlement en de regeringsvorming;
A
  1. Bij een absoluut meerderheidsstelsel moet je meer dan 50% van de stemmen hebben. Bij een relatief meerderheidsstelsel dan wint de partij met de meeste aantal stemmen (kan ook 20% zijn als de rest minder dan dat heeft)
  2. In een evenredige vertegenwoordiging stelsel leidt dat tot een parlement met een veel partijen stelsel. Bij een meerderheidsstelsel leidt dat tot grote politieke blokken in het parlement. Leidt tot tweepartijenstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Voor- en nadelen van meerderheids- en evenredigheidsstelsel?

A

o Voordelen meerderheidsstelsel:
> Band kiezer en gekozene in het district, meer lokale vertegenwoordiging (democratie daardoor toegankelijker), dit komt door districten.
> Duidelijke meerderheidsvorming
> Snel vormen regering en er is een veel daadkrachtiger overheidsbestuur (kan snel besluiten nemen)

o Nadelen meerderheidsstelsel:
> Verloren gaan van stemmen, kiezers met een andere voorkeur dan hun district weinig kansen
> Als een kleine partij al een zetel wint, nog kleinere kans om in de regering te komen
> Dat een partij die de meerderheid in de kamer heeft eigenlijk qua landelijk stemmenaantal geen meerderheid heeft
> In tweepartijenstelsel beperkte keuze, kiezer wordt gedwongen tactisch te stemmen wat een vertekend beeld geeft
> Door een zodanige indeling van het land in districten bepaalde partijen bevoordelen of benadelen (gerrymandering)

o Voordelen evenredigheidsstelsel:
> Politieke minderheden kunnen zich laten horen, kleine partijen kunnen hun stem laten horen en volk meer keuze
> Nauwkeurige afspiegeling politieke voorkeur maatschappij

o Nadelen evenredigheidsstelsel:
> Geen duidelijke meerderheidsvorming
> Duurt lang voordat er regering gevormd is, die vaak veel compromissen moeten sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Samenstelling en verkiezingen

A
  • Samengesteld ambt: een verzameling ambten (zie Gw en RvO)
  • Werkwizje (art 72 Grondwet) + RvO (interne werking)
  • Twee Kamer: Tweede kamer en Eerste Kamer (art 51 Gw)
    o Collegiale ambten – stemmen bij meerderheid (art 67)
  • Twede kamer
    o 150 leden
    o Waarvan 1 voorzitter -gekozen door de Kamer uit haar midden (art 61)
  • Eerste Kamer
    o 75 leden (art 51)
    o Waarvan 1 voorzitter, gekozen door de kamer uit haar midden (art 61 eerste lid )
  • Soms verenigde vergadering (bij 28 lid 3, 29 lid 3, 30, 32, 34, 37, 103 lid 3)
    o Kamers worden als een beschouwd (ui artikel 51 lid 4) 225 leden onder voorzitterschap van de Eerste Kamere (art 52 Gw)
  • Beginsel van openbaarheid van vergaderingen (art 66 Gw)
  • Quorum (art 67 Gw)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geldt de vertrouwensregel ook in relatie tussen kabinet/ministers

A

Daarover bestaat veel juridische discussie. Waarom? Die vertrouwensregel is staatsrechtelijk gewoonterecht, we hebben hem nergens juridisch vastgesteld. Je kunt de vertrouwensregel op meerdere manieren interpreteren. Van belang zijn de volgende ‘vereisten’:
- Is er daadwerkelijk een gewoonte? Ja, ondanks dat het lang geleden is dat de Eerste Kamer een staatssecretaris naar huis hadden gestuurd. Na die tijd hebben ministers en staatssecretarissen ook nog verantwoording moeten afleggen voor de Eerste Kamer. Daarnaast is een aantal kabinetten gevallen na beraadslaging van de Eerste Kamer

  • Is er een rechtsovertuiging dat die regel bestaat? Bij de grondwetsherziening van 1983 hebben de regering en het parlement aangenomen dat de vertrouwensregel ook geldt t.o.v. de Eerste Kamer
  • Is de regel noodzakelijk in een parlementaire stelsel? ja, de eerste kamer zou weinig macht hebben als de vertrouwensregel niet zou gelden. Ze moet het gedrag van de minister kunnen reguleren en moet daarbij ook sanctiemogelijkheden hebben.
21
Q

Wat is een fractie en wat is een politieke partij?

WG 4

A

Politieke partij –> vereniging: Burgers kunnen daarvan lid worden;
Belangrijkste taken zijn :
* opstellen van de kandidaat lijst voor verkiezingen en een inhoudelijk programma vaststellen voor de regeling en het bestuur van het land of de decentrale overheden (verkiezingsprogramma)

Fractie = groep volksvertegenwoordiging (TK of EK-leden, PS leden, gemeenteraadsleden) die deel uitmaken van dezelfde politieke partij of groepering (op één lijst gekozen)

Na de verkiezing kunnen nieuwe fracties ontstaan door samenvoeging van twee of meer fracties of door splitsing (artikel 5.1 RvOTK). Bij splitsing zijn er twee opties
* Onduidelijk welk deel van de leden als voortzetting van oorspronkelijk fractie moet worden beschouwd? Dan kan presidium bersluiten dat twee of meer nieuwe fracties zijn gevormd
* Wel duidelijk welk deel van de leden als voortzetting van oorspronkelijke fractie moet worden beschouwd? Dan is ook duidelijk welke leden zich hebben afgesplitst – ‘groep’ (artikel 5.2 RvOTK)

22
Q

Hoe zijn politieke partijen in het publiekrecht en in het privaatrecht geregeld?

A
  • Politieke partijen zijn in Nederland geen publiekrechtelijk geregelde organisaties. Zij worden als elke andere vereniging beheerst door het burgerlijk recht (boek 2) en genieten verenigingsvrijheid krachtens art. 8 Gw. Publiekrechtelijke bevoegdheden bezitten politieke partijen niet, afgezien van formele rechten, zoals dat tot het doen registreren van een naam. Politieke partijen behoren dus ook niet tot de overheid, maar zijn maatschappelijke verbanden net als elke andere vereniging die zich voor bepaalde activiteiten ten doel stelt.
  • Bijv. de PVV heeft als enige leden Geert Wilders en de stichting PVV waarvan alleen Geert Wilders in het bestuur zit.
    Dus: politieke partijen zijn verenigingen. In art. 2:20 BW staat dat op grond hiervan een rechtspersoon kan worden verboden als de werkzaamheden in strijd zijn met de openbare orde.
  • Een wet gaat over politieke partijen, Wfpp, wet financiering politieke partijen. Deze regelt dat financiering van politieke partijen met meer dan 1000 leden. Giften aan politieke partijen worden ook grenzen aan gesteld.
  • Wet transparantie financiële bijdragen
23
Q

Welke betekenis heeft het verbod van last en wat is het verschil met het beginsel van het vrij mandaat?

A
  • Het verbod van last (art. 67 lid 3 Gw) houdt in dat een volksvertegenwoordiger zich niet mag laten opdragen in een stemming een bepaald standpunt in te nemen. Dus ondanks dat hij is aangesloten bij een politieke partij hoeft hij niet te stemmen wat zij willen dat hij stemt. Hij mag dus niet een instructie of een last krijgen om op een bepaalde manier te stemmen. Daaruit vloeit voort: stel dat een Kamerlid een overeenkomst sluit, dat hij op een bepaalde manier gaat stemmen en hij stemt anders, dan is die stem altijd rechtsgeldig uitgebracht. Die overeenkomst laat die stem niet tenietgaan of zo. Is een formeel beginsel. Het verhindert dat verbintenissen die het kamerlid aangaat, de geldigheid van een door hem te vergadering uitgebracht stem kan aantasten
  • Het beginsel van vrij mandaat houdt in dat een Kamerlid op zijn eigen zetel zit en zijn zetel altijd behoudt. Kamerleden mogen niet te veel beïnvloed worden door een fractie of politieke partij over hoe zij hun Kamerlidmaatschap beoefenen en invullen. Het Kamerlid heeft een neutrale positie ten opzichte van zijn Kamerlidmaatschap en partij. Het beginsel van vrij mandaat (materieel) wordt daaruit afgeleid. Dit betekent dat Kamerleden nier re zeer mogen worden beïnvloed bij de manier waarop ze hun bevoegdheden uitoefenen – ‘de restfunctie van het verbod van last’
  • Zie arubaanse verkiezingsafspraak
    –> vaak spreken politieke partijen en volksvertegenwoordigster in een overeenkomst af dat:
    a) de volksvertegenwoordiging zijn zetel opgeeft als hij het partijlidmaatschap verliest
    b) hij of zij zich overigens conformeert aan het partijprogramma

stel een partij heeft bovengenoemde afspraken gemaakt. Vervolgens royeert de partij kamerlid X, is X verplicht civielrechtelijk zijn Kamerzetel op te geven?

Strikt genomen heeft het verbod van last betrekking op de geldigheid van door Kamerleden uitgebrachte stemmen, niet op de vraag aan wie een Kamerzetel toebehoort.

In de literatuur is ervoor gepleit om artikel 67, derde lid GW en ruimte strekking te geven, namelijk het beginsel van vrije mandaat (restfunctie van het verbod van last).De Hoge Raad heeft dat omarmd un Arubaanse verkiezingsafspraak. Uit dat arrest volgt dat henoemde afspraak het Kamerlid niet verplicht zijn zetel op te geven
- Dit artikel kun je op twee manieren interpreteren. Aan de ene kant staat er dat lastverbod, en aan de andere kant kun je ook het vrije mandaat erin lezen, want hij kiest zelf hoe hij het invult. De HR houdt die tweede ruime interpretatie aan.

24
Q

Onder welke omstandigheden en voor wie geldt de parlementaire immuniteit?

A
  • Leden van de Staten-Generaal, ministers, staatssecretarissen en andere personen (ambtenaren, die worden soms bij heel technische onderwerpen in de Kamer gevraagd) die deelnemen aan parlementaire debatten kunnen niet strafrechtelijk worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij daar zeggen of voor wat ze aan het parlement schrijven. Dit heet parlementaire immuniteit of onschendbaarheid, het doel hiervan is machtenscheiding, zodat de Kamer zelf de grenzen van haar debat kan stellen en dit is niet aan de rechter (dus aan een andere staatsmacht). Binnen de Kamer is de
  • Kamervoorzitter verantwoordelijk voor de orde. Art. 71 Gw.
    In art. 8.14 RvOTK staat dat ieder lid van de Kamer respect toont voor andere Kamerleden.
  • Vervolgens wordt de bevoegdheid om op te treden uit art 8.16 t/m 8.18 RvOTK gehaald door de Kamervoorzitter.
    Artikel 71 Grondwet bepaalt dat bovengenoemde (1) niet in rechte (kunnen) worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij (2) in de vergadering van de Staten-Generaal of van commissies daaruit (3) hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overlegd.
25
Wat is de inhoud van de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid?
De strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid komt in de grondwet in art 119 aan de orde. Deze wordt verder uitgewerkt in de Wet ministeriële verantwoordelijkheid (Wmv). Het betreft hier het strafrechtelijk vervolgen van een lid van de Staten-Generaal (Kamerleden), ministers, staatssecretarissen bij het plegen van een ambtsmisdrijf. De inhoud van de delictsomschrijvingen in verantwoordelijkheid, vervolgbaarheid en aansprakelijkheid zijn geregeld in art 355 en 356 WvSr jo art 1 wmv (waarvoor verantwoordelijk) en 2 wmv (wie verantwoordelijk). De kern hiervan is opzet/grove schuld aan handelen als minister/staatsecretaris waarvoor (Grond)wetten, amvb’s worden geschonden. Dit is uitgebreid in art 356 WvSr waardoor ook nalating strafbaar is en ook gewone delicten in relatie tot het ambt gepleegd art 3 Wmv jo art 44 WvSr jo 76 Ro, waarin in het laatstgenoemde artikel een verruiming van de strafmaat is opgenomen. Voorheen was dit in relatie tot de Koning, nu is de focus op de minister zelf en op de ambtelijke dienst. Vroeger legde de minister verantwoording af aan de koning, aangezien ze ondergeschikt waren aan de koning. Vanaf 1848 doen ze dat aan het parlement. Het gaat voornamelijk om de ambtelijke dienst. Vanaf 1840 is in art 47 GW het contraseign opgenomen waardoor de ministers een KB medeondertekenen en daarmee dus ook verantwoordelijk worden
26
Welke procedure kent de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid?
De Wet ministeriële verantwoordelijkheid kent de procedureregeling inzake de vervolging van een minister, staatssecretaris en (sinds 1886) ook voor Kamerleden (vastgelegd in hoofdstuk 2). De procedure kent twee routes. Art 119 GW jo art 4 lid 2 Wmv geeft deze aan. De opdracht tot vervolging (lastgeving tot vervolging) wordt gegeven bij Koninklijk Besluit (de regering) of door de Tweede Kamer. Route 1 opdracht tot vervolging door de regering ex art 5 – 6 Wmv. Regering moet zelf onderzoek doen en besluiten bij KB tot het instellen van vervolging. Vervolgens een nauwkeurige aanduiding van het ten laste gelegde (last van vervolging) opstellen en de PG van de Hoge Raad gelasten tot vervolging over te gaan (art 5 lid 1 Wmv). Een afschrift hiervan dient aan beide Kamers gezonden te worden (art 5 lid 2 Wmv). De Tweede Kamer neemt dan geen aanklacht tegen dezelfde persoon in overweging (art 6 Wmv). Route 2 opdracht tot vervolging door de Tweede Kamer ex art 7 – 19 Wmv. Tweede Kamer doet zelf onderzoek. Indien vijf Kamerleden of meer een schriftelijke, met reden omklede, aanklacht indienen wegens een vermoedelijk ambtsdelict beslist de Tweede Kamer of ze de aanklacht in overweging nemen (art 7 Wmv). Alvorens de Kamer beslist deze aanklacht in overweging te nemen kan de vermoedelijk pleger schriftelijk of mondeling zijn zienswijze uiten (art 8 Wmv). De Kamer stelt een commissie in uit haar midden, leden die de aanklacht hebben ingediend mogen niet in de commissie plaatsnemen (art 9 – 10 Wmv). Commissie is belast met het verzamelen en opsporen van alle bewijzen die tot opheldering kunnen dienen met in achtneming van hfst. 3,4,5 en 7 van de Wet op de parlementaire enquête (art 11 Wmv). De commissie heeft een hoor- en verslagleggingsplicht (art 12 – 13 Wmv). Deze hoorplicht geldt ook bij de beraadslagingen waarbij de pleger het laatste woord heeft (art 14 Wmv). Indien de Tweede Kamer de aanklacht na onderzoek en beraadslaging heeft verworpen (is ook het geval als er niet binnen drie maanden na aanklacht, of bij verlenging in totaal 5 maanden, geen beslissing is genomen art 16 Wmv) kan geen nieuw onderzoek worden gedaan dan wel opdracht tot vervolging worden gegeven (art 15 lid 2 Wmv). Tenzij een aanklacht ex art 7 Wmv niet in overweging heeft genomen (art 15 lid 1 Wmv) dan blijft de regering bevoegd de pleger voor hetzelfde feit bij KB te laten vervolgen art 17 Wmv). Tweede Kamer toetst de feiten aan het recht, de billijkheid, de zedelijkheid en het staatsbelang en kan dan tot oordeel komen bij voldoende aanwezige gronden de PG bij de Hoge Raad opdracht te geven tot vervolging (last van vervolging). Alle info dient binnen drie dagen te worden doorgezonden (art 18 Wmv). In dien Tweede Kamer de opdracht tot vervolging heeft gegeven kan er geen opdracht tot vervolging meer bij KB worden gegeven (art 19 Wmv). De Hoge Raad is hierbij de bevoegde instantie ex art 119 GW jo 76 Ro j0 4 Wmv. De strafbepalingen zelf zijn vervat in art 355 en 356 jo 44 WvSr.
27
Welke is de inhoud en omvang van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid?
De politieke verantwoordelijkheid is geregeld in art 42 jo 47 GW (voor de actieve verantwoordingsplicht) en art 68 GW (voor de passieve verantwoordingsplicht). Hierin wordt aangegeven dat ministers en staatssecretarissen verantwoordelijk zijn (actief) en verantwoording afleggen aan de Kamers indien een of meer leden dat verlangen, tenzij dit in strijd is met het belang van de staat (passief). Het juridisch adagium: “Geen verantwoordelijkheid zonder bevoegdheid” is het uitgangspunt waarvoor de minister verantwoordelijk gehouden kan worden. De minister hoeft alleen verantwoording af te leggen aan het parlement voor het gebruik van zijn bevoegdheid. Hij is niet overal bevoegd voor dus kan niet overal voor verantwoordelijk zijn. De minister moet verantwoording afleggen over wat het bestuur doet. Daarom worden delen van het bestuur aan de minister toegerekend. Je wilt dat de volksvertegenwoordiging het bestuur kan controleren. De kern is dus dat delen van het rijksbestuur kan worden toegerekend aan de minister. Zodat het handelen kan worden gecontroleerd. Verantwoording kan zowel mondeling als schriftelijk worden afgelegd (RvOTK en RvOEK) en is in beginsel openbaar. Tenzij deze vertrouwelijk worden verstrekt. De minister is niet altijd verplicht tot antwoorden ex art 68 GW). De ministeriële verantwoordelijkheid is iets anders dan de vertrouwensregel. De ministeriële verantwoordelijkheid is positief gelden recht en de vertrouwensregel is ongeschreven recht. Er bestaat uiteraard wel een relatie tussen beiden, het inroepen van de vertrouwensregel kan het gevolg zijn van het niet/onvolledig verstrekken van informatie.
28
Hoe ver reikt de politieke ministeriële verantwoordelijkheid voor de ambtelijke dienst? WG 5
De minister is verantwoordelijk voor: * zijn eigen handelen en nalaten. De minister legt dus verantwoording af over dingen die hij doet, maar ook over dingen die hij niet doet. Bijvoorbeeld nalaten zaken te melden aan de Kamer. * Als lid van de ministerraad Art 45 GW is hij verantwoordelijk voor besluiten die worden genomen in de ministerraad (deze besluiten worden toegerekend aan elke minister). Hij moet naar buiten altijd achter de besluiten van de ministerraad staan (art 12 RvOMR) en kan hier dus voor verantwoordelijk worden gehouden --> Collectieve ministeriële verantwoordelijkheid: Verantwoordelijk voor de collectief genomen besluiten. De besluiten worden toegerekend aan elke minister. De GW gaat uit van individuele ministeriële verantwoordelijkheid. * Als hoofd van het ministerie (art 44 GW.) geeft hij leiding aan zijn ministerie. We rekenen het handelen en nalaten toe aan de minister. Ieder ministerie behartig een deel van de overheidstaak en voor elk ministerie is er een aparte begrotingswet. Het leidinggeven aan een ministerie vindt op verschillende niveaus plaats: * Voor zijn handelen in de ambten binnen de Europese Unie. * Als verantwoordelijke voor het handelen van de Koning binnen de regering art 47 GW. * Als verantwoordelijke voor het privé handelen van de Koning en dat als staatshoofd (niet wettelijk geformaliseerd). Indien je hier het adagium als uitgangspunt neemt en de minister hierin geen enkele bevoegdheid geniet zou je zeggen dat er geen ministeriële verantwoordelijkheid hiervoor zou gelden. Het betreft hier ook geen volledige ministeriële verantwoordelijkheid maar een afgeleide hiervan. Het niet verstrekken van uitleg kan het openbaar belang en de constitutionele monarchie schade. Deze afgeleide verantwoordelijkheid geldt ook, in iets mindere mate, voor gedragingen van de echtgenote van de Koning en de troonopvolger. Hoe verder hiervan verwijdert hoe minder de verantwoordelijkheid geldt.
29
Hoe ver reikt de politieke ministeriële verantwoordelijkheid voor buitendiensten van het ministerie en voor zelfstandige bestuursorganen? WG 5
De buitendiensten van het ministerie zijn de gedeconcentreerde rijksdiensten, deze diensten van de overheid zijn verspreid over het hele land. De bijkomende moeilijkheid hiervan is dat de ambtenaren niet langs de lijn van mandaat werken, maar werken op grond van attributie. De politieke verantwoordelijkheid voor deze buitendiensten van het ministerie reiken voor de: Belastingdienst/ Inspecties: * De wet attribueert bevoegdheden rechtstreeks aan de ambtenaren. Hiervoor is de minister niet verantwoordelijk, maar is dit wel over zijn gegeven aanwijzingen en de organisaties zelf. De minister kan beleidsregels vaststellen. * De belasting Wetten geven bevoegdheden aan de minister maar ook bevoegdheden aan de belastinginspecteur rechtstreeks. In de verhouding ambtenaar versus minister: De rijksdiensten zijn onderdeel van de rijksoverheid. De minister kan op grond van de hiërarchische verhoudingen aanwijzingen en bevelen geven. Openbaar Ministerie: * Het OM is een eigen organisatie welke is ingesteld door de wet (het is g een onderdeel van het ministerie van Justitie en Veiligheid). De Officieren van Justitie zijn dus geen ambtenaren van het ministerie. * Art 127 RO: De minister kan algemene (niet specifieke) en bijzondere aanwijzingen (in een concreet geval, b.v. het niet verder vervolgen. Dit moet hij dan wel aan de Kamer melden Art 128 lid 6 RO) aan het OM geven. Dit zorgt voor een mate van hiërarchie. Hij kan niet de bevoegdheden die aan de leden van het OM toekomen zelf uitvoeren, zoals vervolging. De politieke verantwoordelijkheid voor de zelfstandige bestuursorganen: * Het is een bestuursorgaan van de rijksoverheid welke is ingesteld bij de wet en dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan de minister. De minister moet in de wet kijken wat zijn bevoegdheden zijn. * De ZBO wordt ingesteld bij wet om ervoor te zorgen dat niet een deel van de democratische controle verloren gaat. Dat is de reden dat ministers ze zelf wil instellen. ZBO’s worden opgericht door de wet en de minister delegeert daarin zijn bevoegdheid aan een ZBO, een deel van het overheidsapparaat is dan niet meer controleerbaar voor de Kamer. Dit raakt de positie van het Parlement en dat is de reden dat het parlement ermee moet instemmen. * Geen verantwoordelijkheid zonder bevoegdheid. * Je moet in de wet kijken die het ZBO instelt als je wilt weten of en waarvoor een minister verantwoordelijk is. **Deze verantwoordelijkheid reikt tot de bevoegdheden van de minister. Valt een handeling van het Zbo hierbuiten, dan is de minister niet verantwoordelijk. **
30
DE INLICHTINGENPLICHT (ART. 68 GW) WG 6
​ Uitgangspunt: openbaar verstrekken van inlichtingen. In uitzonderingsgevallen is vertrouwelijk verstrekken mogelijk, met name wanneer het belang van de staat in het geding is.​ ​ Recht op inlichtingen is moeilijk afdwingbaar. Enige optie: motie aannemen (Kamermeerderheid), eventueel motie van wantrouwen. Praktijk: belang van het verstrekken van informatie wordt door alle betrokkenen ingezien.​ ​ aDe inlichtingenplicht van artikel 68 is een passieve plicht; de minister hoeft de Kamer op grond van deze bepaling niet ongevraagd te informeren. Minister/staatssecretarissen geven niet uit hun eigen beweging deze inlichting alleen op vraag van een Kamerlid.
31
Wanneer is de inlichtingenplicht van toepassing?
De inlichtingenplicht is van toepassing wannneer een Kamermeerderheid erom verzoekt, maar ook wanneer individuele leden erom vragen. Het is een individueel recht. Dat wil niet zeggen dat elk concreet recht van de Kamer een individueel recht is. Het vragenrecht is wel een individueel recht. Maar de kamer kan ook andere instrumenten van inlichtingen ontwerpen die geen meerderheidsrecht zijn, maar een meerderheidsrecht, of een minderheidsrecht van meerdere leden
32
Het recht van interpellatie en het vragenrecht​
De Reglementen van Orde van beide Kamers bevatten nadere voorschriften voor de Kamers en hun leden m.b.t. de wijze waarop zij een minister ter verantwoording kunnen roepen. Het recht van interpellatie en het vragenrecht zijn daarmee een uitwerking van de inlichtingenplicht van artikel 68 Gw en zijn wijzen waarop de inlichtingenplicht gestalte krijgt. Zie inleidende opdracht nr. 2.​ ​ Recht van interpellatie (art. 12.6 RvOTK; art. 139 RvOEK);​ Schriftelijke vragen (art. 12.1-12.2 RvOTK; art. 140 RvOEK);​ Mondelinge vragen (art. 12.3-12.4 RvOTK).​ ​ Recht van interpellatie = in plenair Kamerdebat minister ter verantwoording roepen en benodigde inlichtingen vragen (grote spoed).​ ​
33
Parlementair onderzoek
Het recht van onderzoek is een op zichzelf staande bevoegdheid van het parlement. Het hoeft dus niet ter controle van de regering ingezet te worden (anders dan de inlichtingenplicht). Zie ook art. 12.9-12.11 RvOTK, 128-130 RvOEK en de WPE 2008. ​ Drie soorten parlementair onderzoek (van zwaar naar licht):​ Parlementaire enquête (art. 70 Gw)​ Parlementaire ondervraging ​ Parlementair onderzoek ​
34
Parlementaire enquête (art. 70 Gw):​
Eén of meer leden doen een voorstel, waarbij zij onder meer het onderwerp aanduiden (art. 2 WPE 2008). Noch WPE 2008 of RvO geeft aan op wie of op welke onderwerpen enquête betrekking mag hebben. Het is een zelfstandige bevoegdheid van de Kamers om onderzoek te verrichten inzake een bepaalde kwestie en daarover met de middelen van de WPE 2008 inlichtingen int e winnen.​
35
Parlementair onderzoek
Parlementaire ondervraging​ Geen uitgebreid dossieronderzoek;​ Geen uitgebreid rapport van bevindingen, maar een relatief kort verslag;​ Verder: enquêtecommissie dus dezelfde bevoegdheden van WPE, maar maakt daarvan vanwege de gewenste snelheid van het onderzoek beperkt gebruik.​ Parlementair onderzoek​ Geen enquêtecommissie, maar tijdelijke commissie uit de Kamer. Bevoegdheden WPE gelden niet. ​ Gang van zaken niet bij wet vastgesteld, maar wel een reglement vastgesteld (art. 12.10 RvOTK) -> Regeling parlementair en extern onderzoek.​
36
Grenzen inlichtingenplicht
Inlichtingenplicht heeft een ruime strekking. Mogelijkheid om gevraagde inlichtingen te weigeren is beperkt tot uitzonderingsgevallen.​ Interpellatierecht en vragenrecht zijn uitvloeisels van inlichtingenplicht van art. 68 Gw, dus dezelfde grenzen van toepassing.​ Drie grenzen:​ Belang van de Staat (art. 68 Gw);​ Ruime categorie – ruime uitzondering inlichtingenplicht (o.a. veiligheid van de Staat, eenheid van de Kroon, gegevens over een strafrechtelijk onderzoek, bescherming persoonlijke levenssfeer, vertrouwelijke bedrijfsinformatie, gegevens die vallen onder een wettelijke geheimhoudingsplicht)​ Zowel publieke belangen als zakelijke en privébelangen​ Als minister hierop beroep wil doen, moet hij dit aan de orde stellen in de ministerraad. Maar de inlichtingenplicht blijft een individuele plicht.​ Natuurlijke belemmeringen (redelijkerwijs onmogelijk gelet op aard en inhoud van verlangde inlichtingen?) = aanvankelijke weigering​ Opportuniteit (kost beantwoording onevenredig grote moeite?) = aanvankelijke weigering​ ​ ​
37
HR Mink K.
Mink K. is informant en gaf het OM belastende informatie over de onderwereld op voorwaarde dat de informatie en zijn identiteit geheim zouden blijven. Het bestaan van deze overeenkomst werd opgemerkt in een rapport van de commissie van Justitie. Toen minister van justitie onder druk van kamervragen de informatie toch dreigde te onthullen spande K. een rechtszaak aan tegen de staat om geheimhouding na te leven. RV: is de geheimhoudingsplicht verenigbaar met de inlichtingenplicht van art. 68 Gw? Hoe ver reikt het toepassingsgebied van art. 68 Gw? Kan de rechter aan een minister een verbod tot informatie verschaffing aan de Tweede Kamer opleggen? Toezegging jegens burgers vs. Parlementaire controle. HR: geeft geen duidelijk antwoord op de vraagt, zegt alleen dat de rechter een verbod als genoemd onder a niet kan opleggen, omdat dan onder alle omstandigheden het belang van de eiser zal moeten prevaleren, terwijl er uitzonderingen zijn waarbij het belang van de staat voor gaat. De HR geeft hiermee deels antwoord, maar voor het antwoord op de vraag of Mink K. beschermd moet worden geeft hij slechts indicaties en stelt hij de minister hiervoor verantwoordelijk. Mag de rechter een vordering tot nakoming van een dergelijke overeenkomst toewijzen? NEE, de rechter kan niet bij voorbaat een algeheel verbod om informatie te verstrekken aan de staat opleggen.
38
Geef precies aan op wie de inlichtingenplicht van art. 68 Gw rust, aan wie in dit artikel het recht wordt toegekend om inlichtingen te vragen en aan wie vervolgens de inlichtingen verstrekt moeten worden.
Inlichtingenplicht berust op de ministers en staatssecretarissen aan de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering. Het recht om inlichtingen te vragen is toegekend aan Kamerleden. Kamerlid kan erop verlangen, inlichtingen wordt verschaffen aan de gehele Kamer. Recht komt aan elk lid afzonderlijk toe.
39
Bestudeer de regeling van en de procedures voor het inroepen van het recht van interpellatie en het vragenrecht in het RvO van de Tweede en Eerste Kamer en geef vervolgens de onderlinge overeenkomsten en verschillen aan.
Het recht van interpellatie is het vragen van inlichtingen over een onderwerp dat vreemd is aan de orde van de dag. Het vragenrecht betreft de mogelijkheid voor de Kamers om schriftelijk of mondeling vragen te stellen tijdens het vragenuur. Het verschil is dat er voor interpellatie verlof nodig is. De Kamer verleent dit verlof als ten minste 30 leden de interpellatie steunen. Staat op het regelement van de orde van de eerste en tweede kamer. 12.1 -12.2, ROvTK
40
Waarom wordt het recht van interpellatie relatief weinig gebruikt?
Voor vragenrecht is de drempel veel lager. Je hebt hierbij geen 30 steunende stemmen nodig. Nieuw instrument: spoeddebat, hierdoor is het interpellatierecht veel minder in gebruik genomen.
41
Zoek enkele bijzondere inlichtingenplichten op en ga na wat het verschil is met de algemene inlichtingenplicht van artikel 68 Gw;
Artikel 68 is de algemene inlichtingenplicht, daarnaast specifieke inlichtingenplichten a. Art. 100 Gw. * Inlichtingen over krijgsmacht * Waarom is juist dit als een specifieke inlichtingenplicht opgenomen? Omdat dit een van de meest ingrijpende bevoegdheden is. Ze zetten het legen namelijk in het buitenland, niet in binnenland. Daarnaast sneuvelen er wel eens soldaten, dus het gaat om mensenlevens. Dit maakt die inlichtingen zo van belang. * Hier zijn inlichtingen verplicht, bij art. 68 niet * De inlichting gebeurt door middel van een brief. De Kamer neemt dan een motie aan waarin ze zeggen dat ze het er mee eens zijn (staatsrechtelijk is dit onzin --> ze hebben geen instemming van de TK nodig) b. Art. 128 lid 6 Wet RO c. Art. 12 Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten
42
De kritiek op de gang van zaken bij een Nederlandse kabinetsformatie kan betrekking hebben op de volgende punten:
De positie van de koning; * Vooral betrekking op de onschendbaarheid van de koning. De positie van de (in)formateur; * De (in)formateur zou niemand verantwoording schuldig zijn, waardoor de formatie democratisch gezien onder de maat zou blijven. De positie van de kiezer; *De kiezer kiest niet “zijn kabinet”, omdat de meerderheden waarop het kabinet steunt pas na de verkiezingen worden gevormd. Het regeerakkoord; of * Bezwaarlijk indien men een voorstander is van flexibiliteit en een voldoende mate van bewegingsvrijheid van de regering t.o.v. de coalitiefracties en omgekeerd. Aan de andere kant bieden de regeerakkoorden de Kamermeerderheid de ideale gelegenheid om invloed uit te oefenen op het regeringsbeleid. De lange duur van de formatie.
43
Definieer de vertrouwensregel. Bespreek vervolgens de stelling dat de vertrouwensregel niet alleen vanuit de Kamer maar ook vanuit het kabinet kan worden geactiveerd.
De vertrouwensregels is de ongeschreven regel dat een minister of het hele kabinet zijn ontslag moet aanbieden indien de meerderheid van de kamer het vertrouwen opzegt. Dit kan door een motie van wantrouwen die wordt aangenomen of een minister/kabinet kan interpreteren dat er geen vertrouwen meer is. Dit laatste speelt ook mee in de stelling dat het kabinet de vertrouwensregel kan initiëren. Indien het kabinet of een bewindslied afleidt uit een gebrek aan steun voor bepaald beleid, dat er geen vertrouwen meer is, kan zij ontslag aanbieden.
44
Wat is de functie van het ontbindingsrecht?
De functie van het ontbindingsrecht is van oudsher het oplossen van geschillen tussen de kamer en het kabinet. Het kabinet ontbond de Kamer in zo een geval, waarna de kiezer een nieuwe kamer koos en daarbij de kant van het kabinet of de Kamer steunde. Dit kon aangezien er nog een meerderheidsstelsel in districten was, waardoor er een homogene meerderheid in de Kamer kwam. Dit heette de conflictsontbinding. Na 1917 kregen we het evenredige kiesstelsel, waardoor er geen homogene meerderheid in de Kamer kwam en het ontbindingsrecht zijn functie verloor. Tegenwoordig kent het dus een andere functie. Namelijk de weg vrijmaken voor een nieuwe formatie, het kabinet ontbindt de kamer de avond voor de verkiezingen, zodat er een nieuwe Kamer gekozen kan worden. Dit heet de crisisontbinding.
45
Wat is het verschil tussen een formeel en een materieel demissionair kabinet en wat zijn de gevolgen van het demissionair worden van een kabinet?
Formeel demissionair: kabinet heeft ontslag aangeboden, de koning neemt ontslagaanvragen in overweging Materieel demissionair: er komen periodieke verkiezingen aan, het kabinet biedt binnen afzienbare tijd ontslag aan. Gevolgen: - Bevoegdheid van regering en minister blijven bestaan - Minister blijft verantwoordelijk - Maar ook veranderingen o Demissionair minister moeten lopende zaken behartigen. Geen formele beperking, maar politiek gezien geen controversiële aangelegenheden. Kabinet beslist, Kamer legt lijst aan o Vertrouwensregel werkt niet meer (volledig) jegens het kabinet o Homogeniteit van de ministerraad minder vanzelfsprekend (wel geheimhoudingsplicht en binding aan besluiten) o Kabinet verliest pressiemiddelen jegens de kamer. Dreigen met ontslag heeft geen zin.
46
Wat is de ratio achter de conventie van 1922?
Sinds de conventie van 1922 moet een kabinet het ontslag aanbieden op de vooravond van de verkiezingen en treed het af na de verkiezingen. Hiervoor bleef een regering door regeren ook al wisselde de samenstelling van de Kamer. Enkel het opzeggen van het vertrouwen noopte de regering tot een nieuwe formatie.
47
Schets het formatieproces in grote lijnen.
Het begint doordat het vorige kabinet ontslag indient. Dit wordt niet meteen verleend en gaat pas in wanneer het nieuwe kabinet is samengesteld. Het zogenaamde demissionaire kabinet focust zich vooral op het afhandelen van al lopende zaken en probeert geen nieuwe zaken op zich te nemen. Tot 2012 wees de Koning de (in)formateurs aan. Daar is nu verandering in gekomen. Nu benoemt de nieuw verkozen Kamer de (in)formateurs. Daarnaast valt ook op dat met de aanwijzing van (in)formateurs voor het eerst een verankering van de kabinetsformatie heeft plaatsgevonden in een reglement (Reglement van de Orde van de Tweede Kamer). Het verschil tussen een informateur en een formateur is niet duidelijk afgebakend. In principe doet de informateur onderzoek naar de mogelijkheden omtrent kabinetsvorming. De formateur (meestal de beoogde minister-president) voert de opdracht uit. (In)formateurs kunnen van verschillende methoden gebruikmaken bij het formeren: de extraparlementaire en de parlementaire formatiemethode. Bij de eerste is er minder bespreking met de fractievoorzitters, bij de tweede is er intensief overleg met de fracties. In Nederland wordt altijd geprobeerd een meerderheidskabinet tot stand te laten komen. Dit is een kabinet dat op steun kan rekenen van een meerderheid van de Tweede Kamer. Het nieuwe kabinet stelt een regeerakkoord samen. Dit is een uitsluitend politieke overeenkomst tussen de fracties die samen het kabinet gaan vormen waarin de hoofdlijnen van het regeringsbeleid worden vastgesteld voor de komende vier jaar. De laatste jaren zijn de regeerakkoorden erg uitgebreid. Dit kan problematisch zijn, omdat hiermee de zelfstandigheid van de regering van het parlement in het geding komt. Daarnaast maakt het de controlerende functie van het parlement moeilijker om uit te voeren. Er vinden vervolgens onderhandelingen plaats over de samenstelling van het kabinet. De formateur aanvaardt vervolgens zijn opdracht en brengt een eindverslag uit aan zowel de Kamer als aan de Koning. In dat verslag wordt een voorstel gedaan over de te benoemen ministers. Het ontslag aan de demissionaire bewindslieden wordt verleend en de nieuwe bewindslieden worden benoemd.
48
Kan tegen een al demissionaire minister een motie van wantrouwen worden aangenomen? Ligt dat anders als het de minister-president betreft?
Een motie van wantrouwen kan worden ingediend tegen een al demissionaire minister. Dit heeft echter weinig zin aangezien hij het ontslag al, of op korte duur zal, aangeboden heeft. Indien de motie wordt aangenomen moet Rutte wel direct op stappen, het scheelt dus een aantal maanden. Dat het de minister-president betreft maakt niets uit, de minister-president heeft in het staatsrecht geen speciaal ambt, dit is alleen een intern werkend ambt voor de ministerraad. Waarschijnlijk zal echter wel het hele kabinet aftreden, aangezien deze motie betekent dat er geen vertrouwen is in het hoofd van het kabinet en dus waarschijnlijk in het hele kabinetsbeleid niet meer.
49
Biedt ontbinding van de Eerste Kamer uitkomst als in de Eerste Kamer een regeringsgezinde meerderheid ontbreekt?
Dit kan worden geprobeerd. Echter, dit zal niet tot een oplossing leiden. Bij nieuwe verkiezingen zullen de leden van de Provinciale Staten waarschijnlijk op dezelfde personen stemmen als voorheen, waardoor dezelfde Kamer tot stand komt. De kiezerscorps blijft hetzelfde: PS en kiescolleges worden niet tussentijds ontbonden. Hooguit wijzigingen personele samenstelling