Deel 4 staats Flashcards

WG 19 t/m WG 25 (53 cards)

1
Q

Definitie van grondrechten?

WG 19

A

Grondrechten zijn in formeel criterium te zien als juridische documenten van hogere orde dan rechten uit de formele wet. Deze grondrechten zijn onder meer vastgelegd in de Grondwet, het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Als je meer naar de inhoud gaat kijken wordt het wat vager; dan kun je grondrechten omschrijven als rechten die fundamenteel zijn voor de persoonlijke vrijheid van de mens, voor de handhaving van de persoonlijke autonomie. Ze worden ook wel gekwalificeerd als grondbeginselen van een menswaardige samenleving of als fundamentele waarborgen voor de bescherming van de menselijke waardigheid. Er wordt van de formele grondrechtenomschrijving uitgegaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Soorten grondrechten?

WG 19

A

De klassieke grondrechten zijn volgens de geschiedenis op te vatten als subjectieve rechten, die de overheid verplichten tot passiviteit. Ook bestaan er sociale grondrechten die instructienormen die een aanspraak op overheidsprestaties formuleren. De tweedeling hierin moet niet heel grof gezien worden, soms vergen klassieke grondrechten ook aanspraken op overheidsprestaties. Bijvoorbeeld het kiesrecht vergt van de overheid dat zij verkiezingen organiseren, terwijl het wel gezien wordt als een klassiek grondrecht. Een meer uitgewerkte grondrechtentypologie zou er als volgt uit kunnen zien:
1. Bodemnormen die beogen de mens in zijn fysieke en psychische kern te beschermen.
2. Vrijheidsrechten, waarborgen de vrijheid van individuen en groepen om bepaalde activiteiten ongehinderd te doen.
3. Gelijkheidsnormen, bijvoorbeeld discriminatieverboden.
4. Politieke participatierechten, het passief en actief kiesrecht in combinatie met vrije, geheime verkiezingen.
5. Grondrechten op rechtsbescherming, de onafhankelijke rechter.
6. Aanspraken op actief overheidsoptreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke grondrechten gelden in Nederland?

WG 19

A

1) De Grondwet en het Statuut;
2) Bepalingen in verdragen (EVRM, IVBPR, ESH, IVESCR) en besluiten van volkenrechtelijke organisaties inclusief het Unierecht (VEU, VWEU, Handvest);
3) De ‘grondrechtscheppende’ jurisprudentie van nationale, internationale en supranationale rechters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Extinction Rebellion is een internationale organisatie die zich verzet tegen klimaatverandering en verlies van biodiversiteit. Zij genereert aandacht voor deze doelen door veelvuldig de A12 te blokkeren. Valt het blokkeren van een snelweg onder de reikwijdte van een grondrecht en zo ja welk grondrecht?

WG 19

A

Art. 9 Grondwet zou in aanmerking kunnen komen. Een betoging moet gaan om een groep mensen die hun mening uit. Wel moet het uiten van de mening het centrale aspect zijn, indien het uiten van de mening naar de achtergrond verdwijnt valt het buiten de reikwijdte. Het bokkeren van de snelweg kan dus beschermd worden door art. 9 Grondwet, zolang het betogen het centrale aspect blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit de jurisprudentie blijkt dat de rechter in verhoudingen tussen burgers grondrechten kan laten doorwerken (horizontale werking). De wijze waarop dat gebeurt verschilt zoals u in de jurisprudentie van deze week kunt zien. Vergelijk HR 30-3-1984, AB 1984, 366 (Turkse werkneemster) en HR 18-6-1993, NJ 1994, 347 (Verplichte aidstest). Geef aan op welke wijze de HR in beide zaken een grondrecht betekenis toekent; welke verschillen in de aanpak van de rechter ziet u hierbij als u beide zaken vergelijkt?

WG 19

A

In het Turkse werkneemster arrest stelt de Hoge Raad dat in redelijkheid niet kan worden verwacht dat een werknemer die tijdig tevoren, onder opgaaf van redenen, toestemming voor een snipperdag heeft gevraagd om een voor hem belangrijke godsdienstige feestdag te vieren, op die dag aanwezig is. Hier heeft de Hoge Raad een belangenafweging gemaakt, maar geen specifieke wettelijke grondslag genoemd. Het komt natuurlijk neer op een honorering van het recht op godsdienstuiting. Hier is sprake van een indirecte horizontale werking. In het verplichte Aidstest arrest gebruikt de Hoge Raad art. 6:162 als een wettelijke bepaling op grond waarvan inbreuk gemaakt mag worden op een grondrecht. De Hoge Raad stelt namelijk dat dit artikel voldoet aan de eis van een wettelijke grondslag opgenomen in de beperkingsclausule van art. 11 Grondwet. Hier is sprake van directe horizontale werking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

a) Zohra Kahlid verhuurt twee appartementen op de bovenverdieping van haar grachtenpand aan studenten. In de huurovereenkomst staat de clausule dat het niet is toegestaan op de ramen activistische dan wel posters van politieke bewegingen te plakken of door vlaggen, spandoeken of anderszins de uitstraling van het pand negatief te beïnvloeden; schending van deze clausule is een ontbindende voorwaarde. Student Melda is actief lid van Milieudefensie en heeft al twee aanvaringen met Kahlid gehad vanwege een spandoek uit het raam en een poster op het raam die de vervuiling door Shell in Nigeria aan de kaak stelden. Vervolgens plakt ze toch weer een poster voor het raam (‘Tata steelt onze gezondheid’). Khalid zegt haar de huur op. Melda verweert zich met een beroep op haar vrijheid van meningsuiting. Heeft zij kans van slagen?

b) Stel dat Melda niet bij Khalid een kamer huurde maar in het voormalige gemeentekantoor, nu omgebouwd tot studentenunits. De gemeente is eigenaar en verhuurder. Verandert dit iets in uw antwoord?

WG 19

A

Deelvraag A
Grondrechten kennen in beginsel een erg beperkte horizontale werking (werking tussen burgers onderling). Het niet mogen plakken van posters o.i.d. op de ramen van je huurwoning maakt daarom geen inbreuk op je grondrechten. In beginsel kunnen grondrechten namelijk alleen ingeroepen worden tegen de overheid.

Deelvraag B
Hier moet je kijken naar HR Rasti Rostelli. Hieruit blijkt dat ook wanneer de overheid privaatrechtelijk handelt er sprake is van een verticale werking en dus kan de overheid zich niet beroepen op grondrechten. De overheid mag ook niet op inhoud beperken en dat gebeurt hier wel, dus de gemeente mag hier niet Melda’s vrijheid van meningsuiting beperkingen en mag haar dus niet uit het huis zetten.
Dit betekent dus dat er sprake is van een schending van art. 7 Grondwet. De gemeente verbiedt hier dan de posters op grond van hun inhoud. Namelijk alleen politieke posters mogen niet, was er een algeheel verbod op het plakken van posters dan was er misschien niet direct een inbreuk op art. 7 Grondwet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bespreek het arrest Verfbommetje. Leg bij aanvang van uw bespreking kort in eigen woorden uit wat wordt bedoeld met de reikwijdte van een grondrecht.

WG 19

A

Verdachte had een verfbom gegooid op de gouden koets, in de koets zaten op dat moment Willem Alexander en Maxima wie een rondje maakten ter gelegenheid van hun huwelijk. Het OM had art. 111 en 112 Sr ten laste gelegd, allebei vormen van belediging. Het middel klaagt dat vervolging op grond van art. 112 Sr een onaanvaardbare inbreuk maakt op het aan verdachte toekomende recht van vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in art. 10 EVRM. De Hoge Raad oordeelt dat een gedraging als het gooien van een verfbom niet valt onder de reikwijdte van art. 10 EVRM. Met de reikwijdte wordt bedoeld in hoeverre gedragingen of uitlatingen beschermd worden door een bepaald grondrecht. Aangezien het gooien van een verfbom geen gedraging is die niet wordt beschermd door art. 10 EVRM. Het is namelijk niet kenbaar dat de gedraging moet worden begrepen als een deelname aan enig debat over een onderwerp waarop de overtuiging van verdachte ziet, hoeft ook niet getoetst te worden of het grondrecht mag worden ingeperkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt een socialiserende uitleg van een klassiek grondrecht (vaak aangeduid als positieve verplichtingen) in? Geef daarvan een voorbeeld.

WG 19

A

De socialiserende uitleg van klassieke grondrechten houdt in dat men een positieve verplichting leest in een klassiek grondrecht. Zo moet de overheid demonstraties faciliteren. De overheid moet zorgen dat er de mogelijkheid is om te demonstreren en dat demonstranten veilig zijn. Denk hierbij aan het inzetten van politie of het aanwijzen van een plek voor tegendemonstranten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is het nuttig is dat grondrechten via verschillende rechtsbronnen worden beschermd?

WG 19

A

Dit is nuttig aangezien grondrechten niet onaantastbaar zijn. Dit betekent dat de Nederlandse Grondwet gewoon deel uitmaakt van de Nederlandse rechtsorde en dus ook door het parlement gewijzigd kunnen worden. Mocht er een parlement zijn dat grondrechten probeert aan te tasten door een grondwetswijziging, dan zijn er nog verdragen waar men op kan terugvallen. Dit geldt ook andersom. Mocht het parlement een mensenrechtenverdrag opzeggen, dan is er nog de Grondwet waar men op kan terugvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verschillen klassieke grondrechten en sociale grondrechten?

WG 19

A

In de eerste plaats houden de bepalingen inzake sociale grondrechten, anders dan die inzake klassieke grondrechten, slechts zelden normen in die in rechte afgedwongen kunnen worden. Evenmin verlenen zij bevoegdheden aan de overheid. De klassieke grondrechten bevatten primair afweerrechten, terwijl sociale grondrechten vooral inspanningsplichten voor de overheid formuleren.

Een tweede verschil is dat horizontale werking van sociale grondrechten moeilijk denkbaar is, tenzij tussenkomst van de wetgever of bestuur. Er moet worden aangenomen dat de burger nou eenmaal niet krachtens de Grondwet of verdragen verplicht is zorg te dragen voor voldoende werkgelegenheid enz.

Ten derde speelt de kwestie van de beperking van grondrechten bij de sociale grondrechten niet.

Ten vierde kan worden gewezen op de grondwettelijke structuur van de sociale grondrechten, die afwijkt van de klassieke. Toch moeten alsnog de verschillen niet te serieus genomen worden sinds er gevallen zijn waarin klassieke grondrechten toch overheidsinspanning vereisen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de gevolgen van direct horizontale werking?

WG 19

A

Als sprake is van grondrechtelijke belangen tussen burgers, baseert de rechtspraak zich meestal op regels van het burgerlijk recht. Directe horizontale werking komt eigenlijk nooit voor. Er is dus sprake van indirecte werking. Aanvaarding van directe horizontale werking zou veel problemen met zich meebrengen. Bijvoorbeeld dat de grondslagen van het privaatrecht, de contractsvrijheid in hoge mate worden aangetast. Wat de overheid krachtens de grondrechten niet mag, wordt dan immers tevens bepalend voor het rechtsverkeer tussen burgers onderling. De burger is nou eenmaal niet aan het gezag van zijn medeburgers onderworpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom kunnen absoluut geformuleerde grondrechten niet altijd absoluut werken?

WG 20

A

Het gaat dan om inherent limitations, dat houdt in dat grondrechten die absoluut geformuleerd worden soms alsnog te beperkt zijn. Soms zijn er hele zwaarwegende belangen die ervoor zorgen dat er soms toch een beperking moet zijn. Het kan zijn dat er dan bijvoorbeeld andere grondrechten weer in het geding komen. Dan moet er dus een belangenafweging gemaakt worden tussen de grondrechten. Het recht op leven is ongeclausuleerd maar dat betekent niet dat een militair niet uitgezonden zou mogen worden op een gevaarlijke missie. Voorbeelden van absoluut geformuleerde grondrechten die niet beperkt kunnen worden: art. 114 Gw (verbod op de doodstraf) en art. 3 EVRM (folterverbod).

Let op voor mondeling: als het gaat over beperking van een grondrecht is het iets neutraals of iets goeds. Dit betekent dat het een toegestane belemmering is. Als je zegt het recht is geschonden of er is een inbreuk op het recht gemaakt, dan is de beperkingsclausule niet goed in acht genomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn algemene en bijzondere beperkingen van grondrechten?

WG 20

A

Algemene beperkingen zijn onbedoelde/onbewuste beperkingen van grondrechten. Dit zijn neveneffecten van een regel. Bijzondere beperkingen zijn bedoelde/bewuste beperkingen van grondrechten. Het verschil is hier van belang, omdat iedere beperking van een grondwet herleidbaar moet zijn op een grondwettelijke beperkingsclausule. Een grondrecht moet namelijk wel redelijk uitgevoerd kunnen worden (redelijke uitleg).

Voorbeelden:
De regel dat je niet op de snelweg mag lopen. De consequentie is dat je bepaalde grondrechten dus niet op de snelweg kunt uitoefenen. Dit is een algemene beperking. Of wanneer iemand een kapel wil bouwen die in strijd is met het bestemmingsplan. Het doel van het bestemmingsplan is dan niet het beperken van de vrijheid van godsdienst, maar het is een onbedoeld neveneffect van het bestemmingsplan.
Een bijzondere beperking is een regel uit het wetboek van strafrecht, dat je niet mensen mag beledigen op basis van hun godsdienst. Dit is een beperking van de vrijheid van meningsuiting uit art. 7 Gw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt de grondwettelijke beperkingssystematiek van grondrechten?

WG 20

A

Grondrechten die beperkt mogen worden kennen een beperkingsclausule. Daarin staat door wie (competentie), in welk geval (doelcriteria) en hoe (dus procedurele voorschriften) een grondrecht beperkt mag worden.
a. Competentievoorschriften geven dus aan wie het grondrecht mag beperken. Meestal is dit de wetgever in formele zin:
Indien de wetgever in formele zin zelf beperkingen formuleert moet hij ook alle elementen vastleggen, dus hoe ver de beperking mag gaan. Hij moet dus specifiek zijn.
Ook moet hij een algemene regel vastleggen, dus niet het grondrecht beperking in een specifiek geval.
In veel gevallen mag de formele wetgever deze bevoegdheid delegeren let op de terminologie (‘bij of krachten’ of een vorm van ‘regelen’. De delegatiegrondslag moet voldoende specifiek bepaald zijn, zie Drugspand Venlo.
b. Doelcriteria:
Indien er een doel is genoemd mag het grondrecht enkel beperkt worden om dit doel te dienen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lees de uitspraak Jezus redt. Hoe oordeelt u over het betoog van appellant, die de in witte dakpannen gevatte tekst ‘Jezus redt’ moest verwijderen wegens strijd met de welstandsnota van de gemeente?

WG 20

A

Appellant is van mening dat het verbieden van de letters op zijn dak in strijd is met de godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting art. 6 en 7 van de Grondwet en 9 en 10 van het EVRM. Ik ben het met appellant eens dat hier inbreuk wordt gemaakt op zijn godsdienstvrijheid en op zijn vrijheid van meningsuiting. Ik denk echter niet dat hier een ongeoorloofde inbreuk wordt gemaakt op zijn rechten. Ik sluit mij bij het standpunt van de Afdeling aan dat de beperking gerechtvaardigd is nu het belang van de welstand reëel is en er geen verbod op inhoud plaatsvindt. Waardoor aan de voorwaarden in beide beperkingsclausules is voldaan en de rechten dus ingeperkt mogen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke uitzonderingen zijn er op de leer van de bijzondere beperkingen?

WG 20

A

a. De rechter laat algemene beperkingen soms toch toe, ook als ze niet te herleiden zijn tot een grondwettelijke beperkingsclausule zie Jesus Redt. Zo werd daar een beperking van art. 6 Gw toegelaten op grond van de welstandnota, terwijl daar niet aan de competentietoets en aan de doelcriteria wordt voldaan. Er is geen specifieke delegatiegrondslag vanuit de formele wetgever. Er is dus niet voldaan aan de competentietoets. Het belang van de welstand is niet opgenomen als een van de doelen in art. 6 lid 2 Gw. Daar is dus ook niet aan voldaan. Toch laat de rechter dit toe, aangezien de beperking niet het doel heeft het Grondrecht te beperken en dus een algemene beperking is.

b. Soms gebruikt de formele wet die een grondrecht beperkt toch nog een vage formulering. Zie art. 10 eerste lid Ambtenarenwet 2017.

c. De jurisprudentie kent soms ongeschreven beperkingsgronden toe zie Ambtenaar Rij-instructeur. Daarin is bepaald dat de vrijheid van onderwijs ex art. 23 Grondwet beperkt mag worden. Deze berust niet op de grondwettelijke beperkingsclausule. Toch erkent de Centrale raad een beperking. Ze introduceren zelf een beperking die inhoudt dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn grondrecht niet zo ver mag gaan dat de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst in volstrekt ontoelaatbare mate wordt aangetast.

d. Ook mogen de noodbevoegdheden van de Gemeentewet inbreuk maken op grondrechten. Hier ontbreekt echter wel een specifieke wettelijke grondslag voor. Art. 175/176 van de Gemeentewet zijn niet voldoende specifiek. Dit volgt uit de uitspraak Verbod persconferentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Stel: het Hoofd van de Afdeling Openbaar bestuur van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aanhanger van de Qanon-complottheorieën. In zijn vrije tijd is hij daarom gestart met het geven van online-cursussen voor andere aanhangers van deze theorie. Zijn leidinggevende verbiedt hem deze cursussen te geven. Indien hij dat blijft doen, volgen disciplinaire straffen. Kan de ambtenaar een beroep doen op de vrijheid van onderwijs? En kan dit grondrecht worden beperkt door de leidinggevende? Beantwoord deze vragen aan de hand van CRvB Ambtenaar-rijinstructeur.

WG 20

A

De ambtenaar kan een beroep doen op de vrijheid van onderwijs. Hij is namelijk drager van grondrechten. Dit is een grondrecht in verticale verhouding tot de overheid, hier valt ook onder het geven van onderwijs. Op grond van de Grondwet is er geen mogelijke beperking. De CRvB heeft echter bepaald dat een inbreuk op dit grondrecht is toegestaan indien de ambtenaar zo ver gaat in de uitoefening van zijn grondrecht dat de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst in volstrekt ontoelaatbare mate wordt aangetast. Gelet op zijn functie als hoofd van het openbaar bestuur tasten de activiteiten die hij uitvoert de goede functionering van de openbare dienst in volstrekt ontoelaatbare mate aan. Qanon staat er namelijk om bekend het functioneren van de overheid in twijfel te trekken door te stellen dat de er een kleine groep mensen is die alles bestuurt. Door dit gedachtegoed naar buiten te brengen komt zijn eigen integriteit en geloofwaardigheid in het geding. Dit is onacceptabel als hoofd van de Afdeling Openbaar bestuur, medewerkers zullen namelijk niet meer goed naar hem luisteren. Dit betekent dat zijn vrijheid van onderwijs ingeperkt mag worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat wordt bedoeld met het woord ‘wet’ in het EVRM?

WG 21

A

Het Hof is van oordeel dat er pas sprake is van een wet als een norm voldoende toegankelijk, duidelijk en precies is geformuleerd, zodat burgers daarop hun gedrag kunnen afstemmen. De Hoge Raad rekent niet alleen ‘algemene, door den algemenen wetgever vastgestelde regelen’, maar ook ‘wettelijke voorschriften of geldend recht’, waarmee hij doelde op plaatselijke of gemeentelijke regelingen. De Afdeling (bestuurs)rechtspraak rekent onder omstandigheden ook een beleidsregel tot wet mits die duidelijk en voor eenieder toegankelijk is. Ook ongeschreven recht kan volgens de Nederlandse rechter de uitoefening van grondrechten beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom hebben verdragen, in het bijzonder het EVRM, in de rechtspraktijk toegevoegde waarde bij grondwettelijke grondrechtenbescherming in Nederland?

WG 21

A

De belangrijkste reden hiervoor is art. 120 Gw: de rechter mag wetten in formele zin niet toetsen aan de grondwet, maar op grond van art. 94 Gw mag hij de wet in formele zin wel toetsen aan verdragsbepalingen waaronder die van het EVRM. Uit art. 93 Gw blijkt ook dat heldere bepalingen van internationale organisaties rechtstreeks doorwerken. Als er strijd met internationaal en nationaal recht ontstaat geeft art. 94 Gw aan dat het een ieder verbindende internationale recht voorrang heeft. Vaak omvat een grondrecht uit het EVRM ook meer qua reikwijdte dan een wet uit de grondwet.

Er zijn verder nog wat redenen:
- Toetsingen aan verdragen zijn veel inhoudelijker dan toetsingen aan de grondwet.
- Toezicht op de naleving van de grondrechten van verdragen zijn intensiever, dan die van de grondwet, want het EVRM heeft zijn eigen gerechtshof die hierover gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat verstaat het EHRM onder inherent limitations?

WG 21

A

Dat houdt in dat grondrechten soms absoluut geformuleerd (bijv. art. 6 EVRM of art. 3 Eerste Protocol bij EVRM). worden, maar alsnog te beperken zijn. Dit kan bijvoorbeeld wanneer er zwaarwegende belangen zijn in de samenleving die ervoor zorgen dat een absoluut geformuleerd recht beperkt moet worden.

Denk hierbij bijv. aan EHRM Golder. Hierin wordt gezegd dat art. 6 EVRM alleen waardevol als je hierin ook toegang tot de rechter leest. Denk bijv. aan het heffen van griffierechten. Je hebt dus wel toegang tot de rechter, maar je moet wel altijd griffierechten betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Onder welke voorwaarden mogen de rechten vastgelegd in de artikelen 8-11 EVRM worden beperkt?

WG 21

A

In lid 1 staat altijd het grondrecht dat beschermd wordt door het artikel. In lid 2 staat vervolgens een beperking van dit recht, deze beperking moet voldoen aan de volgende drie vereisten:

I. “voorzien bij wet”:
> EHRM Sunday Times: accessible, forseeable (toegankelijk, voorzienbaar)  in casu was er sprake van een wet, maar de regel was niet noodzakelijk in een democratische samenleving, want niet proportioneel. Let op: ook ongeschreven recht kan een basis zijn om grondrechten te beperken.
1) de wet moet toegankelijk zijn, en moet toepasbaar zijn voor de burger.
2) voorzienbaarheid vereisten. De regel moet duidelijk genoeg zijn, maar ook zodanig duidelijk dat een burger zijn gedrag er op moet kunnen aanpassen.
!! ZEG NOOIT OP TENTA: het staat in een wet in formele zin. Dan heb je er niks van begrepen. Je moet gwn de vereisten afwerken. Want een wet in formele zin kan namelijk ook heel vaag zijn en niet toegankelijk is. Het punt is juist dat ook ongeschreven regels aan dit criteria kunnen voorzien. !!

II. Legitiem doel; volksgezondheid, onpartijdigheid rechterlijke macht waarborgen etc.

III. Noodzakelijk in een democratische samenleving (EHRM Handyside). Hoe leg je dit begrip uit? Noodzakelijk betekent dat er een dringende maatschappelijke behoefte moet zijn voor de beperking van een grondrecht (pressing social need). Vervolgens wordt dit getoetst aan een proportionaliteitstoets: de beperking moet evenredig zijn tot het nagestreefde doel. Bovendien moet de beperking relevant zijn (bijvoorbeeld een beperking van de vrijheid van meningsuiting is niet relevant voor de bestrijding van de coronacrisis).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat houdt de margin of appreciation-doctrine in? Leg uit aan de hand van het Handyside-arrest.

WG 22

A

In het Handyside arrest zegt het EHRM dat er voldaan moet worden aan het noodzakelijkheidsvereiste indien de vrijheid van meningsuiting wordt ingeperkt. Dit vereiste vertaalt zich in een proportionaliteitstoets, de verschillende belangen worden dus afgewogen en voor een beperking moet sprake zijn van een ‘pressing social need’. Dit betekent dus een zwaarwegend maatschappelijk belang. Het antwoord op de vraag of er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang laat het hof over aan de lidstaten zelf. Zij kunnen dit namelijk zelf het beste inschatten. Dit is de margin of appreciation die de lidstaat toekomt.

23
Q

Een prinses van Monegaskische afkomst, woonachtig in Duitsland, ondervindt veel overlast van paparazzi van Duitse kranten en roddelbladen. Zij stelt een beroep in tegen enkele kranten en tijdschriften en vordert op grond van artikel 8 EVRM voor de Duitse rechter dat de paparazzi haar niet langer mogen lastigvallen in haar privéleven. De rechter wijst (tot in hoogste instantie) deze eis niet toe, omdat de pers nu eenmaal het recht van vrije nieuwsgaring heeft, gebaseerd op artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting). Zij wil beroep instellen bij het EHRM, maar stuit op artikel 34 EVRM: zij kan alleen een klacht indienen tegen een lidstaat (in casu Duitsland), maar niet tegen de kranten en tijdschriften, waartegen de prinses in Duitsland procedeerde. Beargumenteer met behulp van relevante jurisprudentie dat de prinses beroep kan instellen in Straatsburg.

WG 21

A

De staat heeft een positieve verplichting om de grondrechten te waarborgen en te beschermen. Ook moeten de nationale grondrechten in lijn zijn met de grondrechten uit het EVRM.

Art. 34 EVRM –> je kan alleen klachten indienen tegen een staat. Dus als je je beroept op grondrechten in een horizontale verhouding dan kun je niet naar Straatsburg. Je moet dus eigenlijk de staat de schuld geven dat jij in je grondrechten bent geschonden. De Duitse overheid is verplicht om je grondrechten te beschermen. Je kan ook zeggen dat de nationale rechter, onderdeel van de staat, de grondrechten niet goed heeft toegepast. Op deze manier betrek je Duitsland in het geding.

Zie hiervoor EHRM Khurshid Mustafa and Tarzibachi v. Sweden –> beroep op art. 10 EVRM ten opzichte van de Zweedse staat. In r.o. 33 en 34 staat dat het hof eigenlijk niet gaat over horizontale geschillen maar het hof kan niet passief blijven.

24
Q

Benoem de belangrijkste redenen achter de totstandkoming van het EU-Handvest.

WG 22

A

Door het meer verweven raken van het Europese recht met de nationale rechtsorde ontstond er een vraag naar Europese Grondrechten. Vooral het feit dat Duitsland verklaarde dat Europese regels door het constitutionele hof buiten toepassing gelaten dienden te worden gelaten mocht een regel in strijd zijn met Duitse grondrechten zorgde voor een noodzaak. Een andere oorzaak was dat de Europese Unie strenge eisen stelde bij associatieovereenkomsten met derde landen, terwijl de EU zelf geen grondrechten kende.

25
Het EU-Handvest bestaat uit rechten, vrijheden en beginselen. Verklaar het onderscheid met voorbeelden. WG 22
Rechten zijn die bepalingen waar nooit een inbreuk op gemaakt kan worden ex art. 5 Handvest. Een vrijheid is een overheidsvrije sfeer die de burger toekomt, denk aan artikel 10 vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Een beginsel is bijvoorbeeld art. 26, de integratie van personen met een handicap en vereisen dat de overheid zich inspant. Het gaat dus eigenlijk om klassieke grondrechten (rechten en vrijheden) en sociale grondrechten (beginselen). Voor beide categorieën bestaan ook andere beperkingsclausules/nakomingsverplichtingen, art. 52 lid 1 respectievelijk lid 5.
26
Welke beperkingssystematiek kent het Handvest van de grondrechten van de EU? Benoem gelijkenissen en verschillen met de beperkingssystematiek van de Grondwet en het EVRM. Wat is bovendien een kernrechtbenadering? WG 22
De systematiek is vastgelegd in art. 52 lid 1. Een grondrecht mag ingeperkt worden bij wet. De wezenlijke inhoud moet gerespecteerd worden. Een beperking moet met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel noodzakelijk zijn en in het belang van door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van rechten en vrijheden van anderen. In de Grondwet kent iedere bepaling zijn eigen systematiek. In het EVRM geldt dat een inbreuk bij wet moet zijn (lagere wetgeving telt ook) en noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving met inachtneming van een van de in de beperkingsclausule genoemde belangen. De kernrechtbenadering houdt in houdt in dat de essentie van een grondrecht niet ingeperkt mag worde
27
In hoeverre is de rechtsbescherming in het kader van het Handvest anders georganiseerd dan de rechtsbescherming in het kader van het EVRM? WG 22
In het EVRM moet je helemaal zijn uitgeprocedeerd en stel je een lidstaat in gebrek art. 33-35 EVRM. Bij het HvJ kan enkel een rechter een prejudiciële vraag stellen. Dit mag wel iedere rechter zijn ex art. 267 VWEU.
28
Verklaar waarom het belang van het EU-Handvest de afgelopen jaren is toegenomen in de praktijk. WG 22
Er zijn vier redenen: a. De rechtsbescherming verloopt sneller en gemakkelijker. Bij het EHRM moet men eerst de gehele nationale procedure zijn doorlopen voordat je een definitief antwoord krijgt. Een beroep op een grondrecht uit het Handvest wordt veelal sneller beantwoord, aangezien ook de lagere rechter zo een beroep kan doen. b. Er zijn veel procedurele mogelijkheden en het toepassingsbereik is groot. Men kan in veel situaties een beroep doen op een grondrecht uit het Handvest om op die manier achter verschillende aspecten van een wet te komen. c. Er zijn meer grondrechten en daarom meer mensen die aanspraak maken. Zo kent het Handvest bijvoorbeeld het recht een onderneming te drijven. Waar ook rechtspersonen een beroep op kunnen doen, terwijl het EVRM dit recht niet kent. d. Er wordt ook uitgegaan van een sterke horizontale werking die ook grote bedrijven soms een plicht oplegt om grondrechten van andere individuen te waarborgen.
29
Het arrest Sky Österreich geeft een voorbeeld van een grondrechtentoets door het Hof van Justitie. Bespreek in deze zaak welke unierechtelijke norm ter toetsing voorlag en of deze strijdig was met het EU-Handvest. Leg uit hoe het Hof van Justitie tot deze beslissing kwam. WG 22
Hier was artikel 16 EU Handvest in het geding, de vrijheid van ondernemerschap en dan specifiek de contractsvrijheid. Het Hof moest oordelen of artikel 15 van de Richtlijn een inbreuk maakte op de contractsvrijheid. Dit werd beoordeel met behulp van de beperkingsclausule neergelegd in art. 52 lid 1 Handvest. Allereerst concludeert het Hof dat de Richtlijn niet afdoet aan de wezenlijke inhoud van de vrijheid van ondernemerschap. Om te voldoen aan de evenredigheidstoets moet het doel legitiem zijn, de maatregel geschikt en noodzakelijk zijn. Artikel 15 van de Richtlijn probeerde artikel 11 de Vrijheid van meningsuiting en informatie te beschermen en is dus een legitieme doelstelling. Ook was het artikel geschikt en de minst belastende en dus ook noodzakelijk. Het beroep op art. 16 slaagde dus niet.
30
Twee hoogste internationale rechters zien toe op de handhaving van grondrechten in Europa. Zo kan de situatie ontstaan van de spreekwoordelijke twee kapiteins op één schip. Welke instrumenten zijn ingezet om de eenheid van rechtspraak te behouden en/of te bevorderen? WG 22
Het Hof sluit zoveel mogelijk aan bij de uitleg van het EHRM ex art. 52 lid 3. Geen van de bepalingen mag uitgelegd worden in strijd met bepalingen van het EVRM ex art. 53. Wel behoudt het Hof het laatste woord wanneer het meer rechtsbescherming biedt. Vergelijk bijvoorbeeld art. 47 met art. 6 EVRM.
31
Wat is het verschil tussen de vrijheid van betoging uit artikel 9 Grondwet en vrijheid van betoging van artikel 11 EVRM? WG 23
Vergaderingen: het gaat hierbij om het uitwisselen van meningen, het voeren van discussie en besluitvorming. Betogingen: het eenzijdig kenbaar maken van gedachten en gevoelens. Bij beide activiteiten gaat het om een groep personen en het grondwettelijke beperkingsstelsel is voor beiden hetzelfde. Let wel, betogingen moeten wel binnen de perken blijven. Het recht houdt niet in dan men anderen in de uitoefening van hun beroep of bedrijf mag schaden. Daarnaast vallen acties die het karakter hebben van dwangmiddelen tegen de overheid of derden, niet onder betogingen. De beperkingsmogelijkheden worden geregeld door de Wet openbare manifestaties. Tegen besluiten van de burgemeester op grond van de Wom, staat beroep open op de bestuursrechter. Daarnaast vraagt men zich geregeld af hoe men nou eigenlijk moet oordelen over de door de burgemeester opgelegde beperkingen en verboden met betrekking tot kampementen gericht op het uiten van een visie op politiek of maatschappelijk gebied.
32
Wat is het verschil in reikwijdte en beperkingsmogelijkheden tussen artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM? Bespreek de reikwijdte van artikel 10 EVRM onder andere aan de hand van de arresten Handyside en Verfbommetje en het toepassingsbereik van artikel 7 onder andere aan de hand van het arrest APV Tilburg. WG 23
De reikwijdte van art. 7 Grondwet wordt gesplitst. Aan de ene kant heb je een openbaringsrecht, eenieder mag zijn gevoelens en gedachtes openbaren, aan de andere kant heb je het verspreidingsrecht. Het recht om deze gevoelens en gedachtes te verspreiden. Het openbaringsrecht mag enkel repressief worden beperkt door de formele wetgever. Het verspreidingsrecht mag (preventief en repressief) door lagere wetgevers beperkt worden, mits het recht niet volledig wordt beperkt (door het compleet verbieden of van een vergunning afhankelijk maken van een zelfstandig verspreidingsmiddel) of naar inhoud wordt beoordeeld. Dit volgt allemaal uit APV Tilburg. De reikwijdte van art. 10 EVRM is groter. Je verkrijgt namelijk niet alleen een openbaringsrecht, maar ook een ontvangstrecht. Hier vallen in principe alle gedachtes en gevoelens onder, de mening mag geuit worden, gekoesterd worden, ontvangen worden en verstrekt worden. Wat in ieder geval onder de vrijheid valt staat in Handyside, hieronder moeten ook uitingen worden opgevat die als schokkend zijn te beschouwen. De inperkingsmogelijkheden zijn ook groter, dit mag namelijk in een wet, indien noodzakelijk in een democratische samenleving met het oog op een van de in de bepaling genoemde belangen. Wat noodzakelijk is mag de lidstaat zelf bepalen. Ze hebben een ruime ‘margin of appreciation’ (Handyside). Wat in ieder geval niet onder de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting valt is het gooien van een verfbom, aangezien het niet kenbaar is dat hiermee deelname aan enig debat wordt beoogd (Verfbommetje)
33
Kan het recht op vrijheid van meningsuiting zowel in verticale als horizontale verhoudingen worden ingeroepen? WG 23
Art. 7 Grondwet kent geen sterke horizontale werking. Denk aan EHRM Kurshid Mustafa vs Sweden, dit is indirecte horizontale werking. Art. 10 EVRM kan wel in horizontale verhoudingen worden ingeroepen. Beide grondrechten kunnen verticaal worden aangehaald.
34
Wanneer is sprake van een ‘betoging’ in de zin van artikel 9 Grondwet? Besteed in uw antwoord aandacht aan de Occupy­-uitspraak. WG 23
In de Occupy uitspraak is aandacht gegeven aan de reikwijdte van art. 9 Grondwet. Er is sprake van een betoging indien men gemeenschappelijk beleefde gedachten en wensen op politiek of maatschappelijk gebied uitdraagt. Wanneer de gedragingen niet primair zien op die gedragingen verliezen de gedragingen het karakter van een betoging.
35
Leg uit op welke wijze de Wet openbare manifestaties (Wom) tegemoetkomt aan de beperkingssystematiek van artikel 9 Grondwet en artikel 11 EVRM. WG 23
De Wom stelt de regels op grond waarvan een inbreuk gemaakt mag worden op art. 9 Grondwet respectievelijk art. 11 EVRM. Het dus een wet zoals bedoelt in art. 11 EVRM. De Wom is namelijk voorzienbaar en toegankelijk (Sunday Times). Ook noemt art. 2 van de Wom de belangen die een inbreuk op art. 9 Grondwet respectievelijk art. 11 EVRM rechtvaardigen.
36
Leg uit met behulp van Constitutioneel Recht en Ärtzte für das Leben op welke wijze de leer van de positieve verplichtingen de reikwijdte van het betogingsrecht beïnvloedt. WG 23
Eerder hield het betogingsrecht een onthoudingsverplichting in voor de overheid. Door het lezen van een positieve verplichting houdt het recht tegenwoordig ook een inspanningsverplichting in. Uit art. 11 EVRM en Ärtze für das leben vloeit namelijk voort dat de overheid actief moet optreden om de vrije uitoefening van het betogingsrecht te waarborgen.
37
Steeds meer gemeenten gaan ertoe over om reclames voor klimaat belastende producten (vlees, vakantievluchten, brandstofauto’s, enz.) in de openbare ruimte te verbieden. Soms maken die gemeenten afspraken met de abri-exploitanten van bushaltevoorzieningen, maar soms worden de voorschriften ook opgenomen in de APV of een aparte Reclameverordening. Kunnen zulke APV-bepalingen de toets aan art. 10 EVRM naar uw mening doorstaan? WG 23
Handelsreclame valt ook onder art. 10 EVRM. Een inbreuk op art. 10 EVRM mag gemaakt worden bij wet, indien noodzakelijk in een democratische samenleving met het oog op een van de genoemde belangen. Bij de beoordeling of iets noodzakelijk is komt de lidstaat een ‘margin of appreciation’ toe, zeker omdat er geen algemeen norm bestaat in Europa over welke reclames wel of welke niet geoorloofd zijn (Handyside). Het verbieden van klimaat belastende reclames gebeurt bij wet, lagere wetgeving is voldoende. Ook kan gesteld worden dat het noodzakelijk is met het oog op de gezondheid of de rechten en vrijheden van andere, klimaatverandering raakt namelijk deze doelen.
38
Wat is het stappenplan voor beperking van een grondrecht WG 19 t/m 25
1. Subject van een grondrecht? 2. Verticaal of horizontaal? 3. Is het een rechtmatige beperking van het grondrecht? Kijk in Sunday Times, is het bij wet voorzien? Kenbaarheid en voorzienbaarheid 4. Welk doelcriterium wordt hier mee gewaarborgd? 5. Is dit noodzakelijk in een democratische samenleving
39
Kunt u de verschillende staatkundige modellen van scheiding van kerk en staat weergeven? WG 24
In Europa komen vier typen arrangementen met een meer of minder vergaande scheiding van kerk en staat voor: - Seculiere model: gaat uit van een strikte scheiding tussen kerk en staat. Vrijheid van godsdienst is gegarandeerd, maar enkel als negatief geformuleerd privacyrecht: het recht van eenieder om binnen de afgebakende kringen van gezin, kerk en private confessionele instellingen zijn godsdienst zonder overheidsinmenging te belijden (Frankrijk). - Coöperatie: in dit model staat de vrijheid van godsdienst hoog in het vaandel. Religie heeft niet enkel betrekking op een afgescheiden private sfeer zonder relevantie voor de publieke zaak: zij kan en mag van betekenis zijn voor het maatschappelijke en het politieke leven. De overheid dient echter elke stroming gelijkwaardig en onpartijdig te behandelen (Nederland). De overheid staat soms neutraal tegenover religies. In het begin van de overheid zie je religie soms doorschemeren, maar de richtlijn is dat alle religies gelijk behandeld worden. artikel 6 van de grondwet speelt op de achtergrond een rol, en ook artikel 1 grondwet speelt ook een rol. - Gevestigde of geprivilegieerde kerk: in deze variant vormen staat en staatskerk of bevoorrechte kerken een partnerschap, waarin gezamenlijk de doelen van staat en religie nagestreefd worden. Overige religies worden getolereerd, maar nemen een zwakkere positie in. De vrijheid van godsdienst is voor ieder gegarandeerd in de vorm van een recht op religieuze privacy, maar actieve steun geeft de staat slechts aan bevoorrechte kerken (Griekenland en Noorwegen). - Theocratie: kerk en staat zijn niet gescheiden en er is niet echt godsdienstvrijheid. Er is een sterke push om de overheersende godsdienst aan te hangen. Er is een sterke samenwerking tussen godsdienst en bestuur (Iran).
40
Wat zijn de objectieve en de subjectieve interpretatie van de godsdienstvrijheid? WG 24
De objectieve interpretatie ziet op de vraag of iets een godsdienst is naar objectieve maatstaven. Hierbij kan gedachten worden aan het uitoefenen van tradities, riten uitvoeren, andere handelingen die in historisch perspectief als zodanig kunnen worden aangemerkt. De rechter dient hier dus terughoudend in te zijn. De rechter zal als bodemeis stellen dat het samenstel van opvattingen minimaal een zekere mate van overtuigingskracht, samenhang, ernst en belang moeten hebben, voordat het als een godsdienst kan worden aangemerkt (Pastafari). VOORBEELDEN ZIJN: 1. Voorbeeld van man die een wietplantage had en zei dat dit bij zijn sjamanistische levensovertuiging hoorde. De rechter hoeft niet te bepalen of een sjamanistische levensovertuiging bestaat, want dat bestaat wel. Hij moet kijken of het hebben van een wietplantage onder een sjamanistische levensovertuiging valt. De rechter zei hier dat het was om onder regels uit te komen, valt niet onder de godsdienstvrijheid. 2. Ook nog voorbeeld van man die hindoeïstische wateroffers brengt en afval in de gracht gooit. De subjectieve interpretatie ziet op wat de persoon zelf denkt, als hij het een godsdienst vindt dan zal dat het wel zijn is de gedachte. In Nederland kijken we naar objectieve maatstaven, maar hechten we ook veel belang aan wat de persoon zelf vindt (Pastafari).
41
Wat is het juridische verschil tussen het recht op onderwijs en de vrijheid van onderwijs? WG 24
- In art. 23 lid 1 GW is een sociaal grondrecht te zien. De overheid moet actief handelen om het recht op onderwijs te garanderen. - In art. 23 lid 2 GW is een klassiek grondrecht geformuleerd. Degene is vrij om onderwijs te geven kan zowel een persoon zijn als een collectiviteit, bijv. georganiseerd in een vereniging of stichting. Het aan personen toekomende grondrecht omvat zowel de vrijheid om zelf onderwijs te geven als de vrijheid om een school op te richten en in stand te houden. (Het klassieke deel van het grondrecht zie je niet terug in het EVRM). Een bijzondere school is wel bevoegd een leerling te weigeren (Maimonides Lyceum).
42
Wat is bedoeld met de deelvrijheden van oprichting, richting en inrichting? WG 24
De oprichtingsvrijheid is de vrijheid een school te stichten. De richtingsvrijheid is de vrijheid om een bepaalde godsdienstige of levensbeschouwelijke visie ten grondslag aan de school te leggen ex art. 23 lid 5. De inrichtingsvrijheid is de vrijheid om zelf de inhoud en methode van het onderwijs te kiezen, zelf de organisatie en het bestuur te kiezen. - Vrijheid van oprichting: Het staat eenieder vrij om een bijzondere school op te richten. Deze vrijheid is echter niet absoluut. Zo zal ook een particuliere, niet bekostigde, basisschool onder meer moeten voldoen aan kerndoelen om als school in de zin van de Leerplichtwet te gelden. Daarnaast zal het noodzakelijk zijn aan wettelijke eisen te voldoen om erkende diploma’s af te kunnen geven> ook kan het voor de levenskansen van een school doorslaggevend zijn om van overheidswege financiering te ontvangen of zelfs geheel bekostigd te worden. Het is dan noodzakelijk om de school conform tal van wettelijk eisen annex bekostigingsvoorwaarden in te richten en te besturen. - Vrijheid van richting: Je bent als burger vrij om voor je school een godsdienstig of levensbeschouwelijk uitgangspunt te kiezen: christelijk, joods enz. - Vrijheid van inrichting: houdt de vrijheid in om de inhoud en methode van het onderwijs, de daarbij behorende organisatie, het beheer en het bestuur naar eigen inzicht te regelen: de keuze van leermiddelen en de aanstelling van docenten. Daarbij zal de richting van de school veelal een rol spelen, maar noodzakelijk is dat niet. De vrijheid van inrichting voor zover niet samenhangend met de richting zou volgens de regering echter meer voor relativering in aanmerking komen dan de vrijheid van richting. De vrijheid van inrichting is onontbeerlijk om vorm en inhoud te kunnen geven aan de richting: inrichting overlapt richting en de richting geeft kleur aan die onderdelen van de onderwijsinrichting waarin de eigen aard van het bijzonder onderwijs zich het sterkst profileert.
43
Lees de uitspraken Klokkengelui en Jezus Redt. Hoewel de uitspraken veel op elkaar lijken, is de juridische systematiek anders. Ga na hoe de Afdeling bestuursrechtspraak omgaat met zowel de reikwijdte als de beperkingssystematiek van de godsdienstvrijheid. Welk(e) verschil(len) ziet u met betrekking tot reikwijdte en beperkingen? WG 24
In de Klokkengelui uitspraak stelt de Afdeling dat klokkengelui bij de godsdienstvrijheid hoort, maar dat een redelijke uitleg vergt dat hieruit niet voortvloeit dat elke duur en volume geoorloofd is. Regulering daarvan valt buiten de reikwijdte van de godsdienstvrijheid. Het mag beperkt worden maar de regulering mag niet zover gaan dat geen gebruik van betekenis meer resteert. In Jezus redt is bepaald dat de dakpannen een zelfstandige verspreidingsmiddel zijn. Een algemene beperking zoals hier mag wel. Er wordt dus wel aan art. 6 van de Grondwet getoetst. Het opvallende hieraan is dus dat de rechter twee verschillende wegen gebruikt om tot dezelfde uitkomst te komen, om algemene regelingen toelaatbaar te laten zijn terwijl ze dit eigenlijk niet zijn. De uitspraken lijken wel op elkaar. Er moet namelijk bij allebei wel gebruik van betekenis overblijven. Met als doel om de strenge beperkingssystematiek werkbaar te houden. Als je dit zo streng zou toepassen zou de gemeente bijvoorbeeld geen regelingen mogen hebben over het geluid en de duur van klokken en zou de gemeente ook niet mogen opleggen dat iemand die lelijke letters van zijn dak moet houden.
44
In december 2022 ontstond politieke onrust over Turkse weekendscholen (ook wel moskeescholen genoemd). Leerlingen krijgen daar Turkse taalles, geschiedenis en godsdienstonderwijs. Minister voor Onderwijs Wiersma meende dat deze scholen de integratie van Turkse jongeren in de Nederlandse samenleving belemmert. Leg aan de hand van art. 23 Grondwet uit of een verbod of toezicht op deze weekendscholen al dan niet mogelijk is. WG 24
Art. 23 lid 2 GW: het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen. Volgens dit artikel geeft de wet vormen van onderwijs aan waarvoor bekwaamheid en zedelijkheid gelden. Als de wet dat niet heeft gedaan, staat het eenieder vrij om onderwijs te geven, maar er is dan geen toezicht van de overheid en dus kan de overheid niet ingrijpen. Je mag niet alleen naar de Turkse weekendscholen gaan kijken, want dan moet je ook de andere vormen van onderwijs aan toezicht onderhevig maken. De maatregelen moeten dus overal qua weekendscholen van toepassing zijn, anders wordt het discriminatie. Dit is dus de samenhang tussen onderwijsvrijheid en het discriminatieverbod.
45
Verschil directe en indirecte discriminatie? WG 25
directe discriminatie als in het gemaakte onderscheid rechtstreeks wordt verwezen naar een – behoudens rechtvaardiging – verboden criterium zoals ras, geslacht etc. of als het gemaakte onderscheid met zo een verboden criterium rechtstreeks is verbonden. indirecte discriminatie als sprake is dat een ogenschijnlijk neutraal criterium gehanteerd wordt (kleding, taalbeheersing etc.) dat in zijn effect personen met een bepaald persoonskenmerk (ras, geslacht etc.) disproportioneel raakt en daarmee feitelijk hetzelfde gevolg heeft als directe discriminatie op grond van een dergelijk persoonskenmerk.
46
Wat betekent gelijkheid in de zin van art. 1 Grondwet en waarom is deze betekenis vaak complex? WG 25
Gelijkheid houdt in dat iedere burger verticaal en horizontaal gelijk behandeld moet worden. De betekenis is vaak complex, omdat gelijkheid een heel subjectief begrip is. Het is heel moeilijk vast te stellen wanneer een groep gelijk is aan elkaar. Zijn alle mensen gelijk? Of zijn alle mannen gelijk aan elkaar en staan alle vrouwen hier los van? Dit zorgt wel eens voor problemen, omdat de grens van gelijkheid moeilijk te stellen is. Gelijkheid is aan grote veranderingen onderhevig. Hangt heel nauw samen met rechtspolitiek en dat maakt het moeilijk. Gelijkheidsbeginsel is zowel een klassiek als een sociaal grondrecht. Ten eerste moet de overheid zich weerhouden van een ongelijke behandeling (onthoudingsverplichting). Ten tweede moet de overheid ook voorzien in regelgeving die gelijke gevallen ook echt gelijk behandelt. Gelijke gevallen hangt ook af van het tijdperk waarin je leeft (denk aan het homohuwelijk). Wat gelijke gevallen zijn, is aan maatschappelijke kwesties onder-heven.
47
Geef aan in welke opzichten art. 1 Grondwet verschilt ten opzichte van andere grondrechten. WG 25
Het is veel moeilijker uit te leggen, omdat het onduidelijk is wat er precies onder gelijkheid en discriminatie valt. Er is geen beperkingsclausule bij de bepaling. In horizontale werking is het ook moeilijk, omdat het heel snel botst met andere grondrechten. Het kan wel doorwerken in horizontale verhoudingen met een belangenafweging. Hij is wel specifiek gericht op de overheid, maar zij doen ook dingen zodat het in horizontale verhouding ook gewaarborgd wordt. Hiervoor heb je de Awgb.
48
Wat betekent discriminatie in de zin van art. 1 Grondwet? WG 25
Discriminatie houdt een vooringenomenheid in waarbij er onderscheid is op basis van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. Positieve discriminatie mag wel, daarbij wordt een bepaalde groep gediscrimineerd door ze voorrang te geven en de achterstandsituatie zoveel mogelijk in te halen. Dan maak je dus onderscheid met het doel de gelijkheid te bevorderen (meer vrouwen willen in een partij en daardoor dus tijdelijk alleen vrouwen toelaten). Ongelijke behandeling die niet redelijk is, daarom is het zo een lastig begrip.
49
Beschrijf de systematiek van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) aan de hand van de artikelen 1, 2, 5 en 7 Awgb. WG 25
Artikel 1 geeft een definitiebepaling omtrent wat discriminatie inhoudt. Artikel 2 geeft een beperkingsclausule. Het stelt normen die onderscheid rechtvaardigen. Artikelen 5 en 7 beschrijven de rechtsverhoudingen waarin onderscheid maken niet is toegestaan De Awgb is een uitwerking van art. 1 Gw, wat betekent dat deze wet ook zou moeten gelden in horizontale verhoudingen. De Awgb gaat ervan uit dat het maken van onderscheid in beginsel verboden is. Maar hier is een uitzondering op. Art. 1 Awgb maakt een onderscheid tussen direct (sub b) (bv. een werkgever wil een werknemer niet in dienst nemen omdat hij islamitisch is) en indirect (sub c) (bv. in de rechterlijke macht is het behalve de baret die rechters dragen verboden andere hoofddeksels te dragen; je zegt hier niet dat je geen moslima’s met een hoofddoek wilt, maar zij mogen geen rechter zijn) onderscheid o.b.v. een bepaald persoonskenmerk. Beide vormen van onderscheid zijn in beginsel niet toegestaan. Maar: indirect onderscheid is soms wel toegestaan.  Art. 2 lid 1 Awgb: ‘het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid geldt niet ten aanzien van indirect onderscheid indien dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn’. Hier zie je de systematiek waarmee de rechter deze wet toepast/gevallen van (on)gelijke behandeling toetst. Je moet dus kijken of het onderscheid passend en noodzakelijk is in licht van het legitieme doel. De Awgb heeft een vrij beperkte reikwijdte. In art. 5 Awgb gaat het om gelijke behandeling bij arbeid. In art. 7 Awgb gaat het om gelijke behandeling bij het aanbieden van goederen of diensten. Art. 5 lid 2 en 7 lid 2 Awgb geven scholen op bijzondere grondslag de mogelijkheid om juist wel onderscheid te maken. Art. 3 Awgb zegt dat deze wet niet geldt voor kerkgenootschappen of geestelijke ambten. Er is een college voor de rechten van de mens (vroeger: commissie gelijke behandeling) dat oordeelt over gevallen van gelijke of ongelijke behandeling. Meteen achter de Awgb is de Wetcollege voor de rechten van de mens opgenomen. In art. 9 e.v. van die wet vind je dat het college oordelen geeft. Deze oordelen zijn niet bindend, maar er gaat wel een bepaalde rechtsovertuiging vanuit. Meestal worden oordelen van het college opgevolgd, maar juridisch zijn die oordelen niet bindend
50
Welke grondrechten beschermen de persoonlijke levenssfeer? WG 25
Art. 10 lid 1 Gw is een soort vangnetbepaling. Alles wat niet onder art. 10 lid 2 t/m 13 Gw valt, valt onder art. 10 lid 1 Gw. Het recht op familieleven en gezinsleven valt onder de vangnetbepaling van art. 10 lid 1 Gw, maar het wordt uitdrukkelijk benoemd in art. 8 EVRM. Relationele privacy in verhouding tot de overheid is de recht om met rust te worden gelaten door de overheid. Informationele privacy gaat over persoonsgegevens aan elkaar koppelen. Deze grondrechten moeten extensief worden uitgelegd, vooral art. 8 EVRM. Art. 2 EVRM. Art. 11 t/m 13 Gw  10 is een soort overkoepelende bepaling.
51
Raadpleeg Hoofdstuk 2 van de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Aan welke vereisten moet de verwerking van persoonsgegevens op grond van de AVG voldoen? WG 25
a. Op grond van art. 5 moet de verwerking van persoonsgegevens voldoen aan een aantal beginselen: i. Rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie; ii. De verwerking moet verbonden zijn aan welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden; iii. De gegevens moeten zo beperkt mogelijk worden verwerkt; iv. De gegevens moeten juist zijn; v. Bewaren slechts zo lang nodig; vi. Waarborgen van beveiliging en bescherming; b. Art. 6 omschrijft een zestal grondslagen waarop een rechtmatige verwerking moet berusten. Waaronder toestemming, artikelen 7-8 regelen de toestemming. c. Art. 9 verbiedt een aantal bijzondere gegevens te verwerken, denk aan gegevens omtrent ras of politieke overtuigingen. Hier kan op lid 2 van worden afgeweken.
52
Lees de uitspraak Handen schudden. De Commissie Gelijke Behandeling heeft op 7 november 2006 geoordeeld dat er sprake is van verboden indirect onderscheid. Zijn de rechtbank en de Centrale Raad in deze zaak gebonden aan het oordeel van de CGB (thans CRM)? Valt de omstreden handeling onder de reikwijdte van art. 6 Gw? Geef kort weer met welk argument de CRvB tot de slotsom komt dat er geen schending was van de Awgb. WG 25
Deelvraag A De oordelen van de commissie zijn rechtens niet bindend. Het gaat namelijk om een advies. Deelvraag B Ja, dit valt onder de reikwijdte nu het niet geven van een hand rechtstreeks uitdrukking kan geven aan de islamitische geloofsovertuiging. Deelvraag C De CRvB stelt dat er geen sprake is van directe discriminatie, maar van indirecte discriminatie aangezien het handen schudden een met de geloofsopvatting samenhangende gedraging raakt. Het raakt mensen met een bepaalde geloofsovertuiging dus onevenredig. De regel op zich maakt echter geen onderscheid op grond van godsdienst. Het ontslaan op grond van het niet handen schudden kan geschaard worden onder art. 5 lid 1 Awgb. Toch valt het ontslaan niet onder het verbod, het onderscheid wordt namelijk objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen zijn passend en noodzakelijk ex art. 2 lid 1 Awgb. Het CRvB oordeelt dat daar sprake van is en het ontslag dus niet onder het verbod valt.
53
Dansschool Quick Step organiseert danscursussen waar je je als duo voor kunt inschrijven. Volgens de reglementen van de dansschool moet een danspaar bestaan uit een man en een vrouw. X en Y hebben een lesbische relatie en willen zich samen inschrijven voor een danscursus. Op grond van het reglement worden zij geweigerd. Zij vragen zich af of de regel van de dansschool de toets aan de Awgb kan doorstaan. Hoe luidt uw antwoord? WG 25
Direct onderscheid is verboden op grond van art. 1 sub b Awgb. Het gaat hier om direct onderscheid aangezien het koppel rechtstreeks anders wordt behandeld op grond van geslacht. Het gaat hier om het aanbieden van een dienst in de uitvoering van bedrijf ex art. 7 lid 1 sub a. Het zou kunnen vallen onder de uitzondering van art. 7 lid 3. Maar er wordt niet voldaan aan het vereiste dat een legitiem doel gediend moet zijn ex sub c lid 3 artikel 7 Awgb. Er is namelijk geen reden om twee vrouwen niet met elkaar te laten dansen. e enige reden dat X en Y niet mee mogen doen aan de danscursus is op basis van (direct) geslacht en (indirect) seksuele oriëntatie/gerichtheid. Dit directe onderscheid is niet toegestaan op basis van de Awgb. Art. 1 en art. 7 Awgb. Het gaat hier om een dansschool, dus dat is het bedrijfsmatig aanbieden van diensten, het valt dus onder art. 7.Het gaat de toets van de Awgb dus niet doorstaan.