Deel 3 Staats Flashcards
WG 16 t/m WG 18 (15 cards)
Decentralisatie op territoriaal en functioneel gebied?
WG 16
Territoriale decentralisatie: de gedecentraliseerde ambten zijn in beginsel bevoegd tot regeling en bestuur van alle belangen binnen een bepaald territoir.
Functionele decentralisatie: de gedecentraliseerde ambten zijn bevoegd tot de behartiging van bepaalde belangen.
Leg uit wat het verschil is tussen autonomie en medebewind en waarom het belangrijk is om te weten of het om een autonome of medebewindsbevoegdheid gaat.
WG 16
Bij autonomie is er sprake van eigen beleid, eigen ‘politiek’ van het gedecentraliseerde ambt. Het bepaald zelf zijn doelen en middelen. Er is een bepaald domein waar zij zelf de dienst uit kunnen maken. Wordt vaak gekoppeld aan art. 124 lid 1 Grondwet over huishouding.
Bij medebewind is er sprake van meewerken aan, mede realiseren van beleid dat, al dan niet in hoofdlijnen, door een ambt van een ander overheidsverband is vastgesteld. Het is hier, in tegenstelling tot autonomie, aan een ander overheidsverband om vast te stellen in hoeverre aan de gedecentraliseerde overheidsverbanden (beleids-)vrijheid toekomt. Wordt vaak gekoppeld aan art. 124 lid 2 Grondwet over regeling en bestuur.
Een kenmerkende trek van het nationale stelsel van decentralisatie heeft betrekking op (art. 132 lid 3 Gw)?
WG 16
Het voorafgaand oftewel preventief toezicht (goedkeuring): dit houdt in dat een besluit van een lager lichaam pas geldt nadat een hoger lichaam heeft verklaard dat het tegen het voorgenomen besluit geen bedenkingen heeft.
Het repressief toezicht achteraf (schorsing en vernietiging): dit is de mogelijkheid van een hoger bestuursorgaan om in te grijpen nadat een lager bestuursorgaan een besluit heeft genomen.
Geef weer waarom de staatsrechtelijke positie van decentrale overheden in een federale staat wezenlijk anders is dan in een gedecentraliseerde eenheidsstaat.
WG 16
- In een gedecentraliseerde eenheidsstaat zijn zowel ambten van het centrale overheidsverband als ambten van een of meer andere overheidsverbanden die door de constitutie bevoegdheden geattribueerd krijgen, bij de uitoefening waarvan zij – behoudens specifieke wettelijke regeling – niet ondergeschikt zijn aan de ambten van het centrale ambt. Er bestaat geen hiërarchie tussen de centrale en gedecentraliseerde ambten. Wel zijn de gedecentraliseerde ambten aan verschillende vormen van toezicht en ingrijpen onderworpen door de centrale ambten, zij zijn in tegenstelling tot de centrale ambten dus niet soeverein.
Een federale staat oftewel bondsstaat bestaat uit één centrale overheid en een aantal deelstaten. Deze hebben allen eigen bevoegdheden die niet door het centrale gezag ingeperkt kunnen worden, een eigen volksvertegenwoordiging, en een eigen regering.
Leg uit wat het verschil is tussen autonomie en medebewind en waarom het belangrijk is om te weten of het om een autonome of medebewindsbevoegdheid gaat.
WG 16
Bij autonomie is er sprake van eigen beleid en eigen politieke keuzes die worden uitgevoerd. Bij medebewind voert de decentrale overheid het beleid en de politieke keuzes van een ander uit. Dit is van belang aangezien er rechtsgevolgen aan kleven. Hier valt bijvoorbeeld te denken aan art. 128 Gw, welke bepaalt dat attributie van bevoegdheden aan een ander dan de organen genoemd in art. 125 Gw slechts mag gebeuren door de provinciale staten of de raad. Dit is de hoofdregel voor autonomie, is er sprake van medebewind dan mag het besluit dat de medewerking vordert zelf een orgaan aanwijzen die moet medewerken. Ook is het onderscheid belangrijk voor het bestuurlijk toezicht, bij medebewind kan er sneller worden ingegrepen. Ook moet er bij medebewind geld beschikbaar worden gesteld. Let op verplichtingen die in de Gemeentewet worden opgelegd behoren tot de autonomie ex art. 108 Gemeentewet.
Geef goed onderbouwd met relevante wetgeving aan welke gemeentelijke beslissingen de Kroon kan schorsen en/of vernietigen en welke voorwaarden daarvoor gelden.
Wg 16
De basis van bestuurlijk toezicht is art. 132 lid 2 Gw. De Kroon kan besluiten vernietigen die worden voorgedragen door de burgemeester ex art. 273 Gemeentewet. De Kroon kan een besluit vernietigen/schorsen op grond van strijd met het recht of het algemeen belang ex art. 132 lid 4 Gw. Verder is van belang art. 268-281a Gemeentewet.
Behalve schorsing en vernietiging is ook bestuurlijk toezicht mogelijk in de vorm van ingrijpen wegens taakverwaarlozing.
a. Wie kan ingrijpen als autonome taken door raad en/of college en/of burgemeester niet (goed) worden uitgevoerd? Op welke wijze grijpt die toezichthouder in?
b. Bekijk de regeling inzake verwaarlozing van medebewind en schets in hoofdlijnen wie kan ingrijpen als medebewindstaken door voornoemde ambten niet (goed) worden uitgevoerd. Wat kunnen de toezichthouders zoal doen?
WG 16
a. Dit kan de formele wetgever doen ex art. 132 lid 5 tweede volzin Gw. Aangezien het hier gaat om een autonome bevoegdheid is de drempel erg hoog, het moet gaan om grove taakverwaarlozing, dus structureel en ernstig. Hoe er ingegrepen wordt moet worden bepaald in een nieuwe wet in formele zin.
b. Indien de taken niet goed worden uitgevoerd door college van b&w of de Raad dan grijpen de gedeputeerde staten in ex art. 124 lid 1 Gemeentewet, voert de Burgemeester zijn taken niet goed uit dan grijpt de commissaris van de Koning in ex art. 124 lid 1 Gemeentewet. De toezichthouders kunnen in de plaats nemen van de andere bestuursorganen en de verwaarloosde taken uitoefenen. Grondslag is hiervoor art. 132 lid 5 eerste zin Gemeentewet.
Autonome bevoegdheden kunnen het gemeentebestuur veel ruimte laten om zelf beleid te voeren, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Licht dit toe door een vergelijking te maken tussen art. 149, 150 en art. 151d Gemeentewet.
WG 16
Een autonome bevoegdheid kan veel discretionaire ruimte bevatten of minder. In art. 149 Gemeentewet zie je dat er veel discretionaire ruimte is, de raad maakt verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig acht. In art. 150 Gemeentewet zie je dat de bevoegdheid om een inspraakverordening te regelen al beperkter is, dit moet met inachtneming van afdeling 3.4 voor zover de verordening daar niet van afwijkt. In art. 151d zie je dat er nog minder discretionaire ruimte is, de raad kan een verordening opstellen ten aanzien van iemand die hinder veroorzaakt, deze bevoegdheid is dus gebonden aan of er sprake is van hinder of niet.
De Gemeentewet (Artikelen 82 en verder) behandelt commissies in de gemeente. Er zijn twee soorten commissies. Welke zijn dat?
WG 17
Raadscommissies zijn niet-besluitvormend en worden door de gemeenteraad ingesteld. Burgemeester en wethouders kunnen hier geen lid van zijn.
Bestuurscommissies kunnen worden ingesteld door de raad, het college van burgemeester en wethouders, en de burgemeester. Deze commissies hebben overgedragen bevoegdheden. De samenstelling varieert afhankelijk van wie ze instelt en wie er lid van kan zijn.
Omschrijf wat het collegiaal bestuur van burgemeester en wethouders inhoudt en schets daarbij ook de belangrijkste verschillen tussen de wethouder en diens landelijke evenknie: de minister. U gebruikt voor dat laatste uiteraard uw kennis over ministeriële bevoegdheden, vertrouwensregel en politieke verantwoordelijkheid.
WG 17
Dat het college van B&W een collegiaal ambt is houdt in dat ze samen verantwoordelijk zijn voor de keuzes die ze maken en het beleid dat ze voeren. Wethouders zijn in tegenstelling tot ministers zelf geen bestuursorgaan, de bevoegdheden komen het college tezamen toe. Dit betekent dat ze ook enkel samen verordeningen kunnen opstellen, terwijl de minister ook een ministerieel besluit kan nemen in zijn eentje. Ten aanzien van de vertrouwensregel geldt dat wethouders wel echt ontslagen kunnen worden door de raad ex art. 49 Gemeentewet, terwijl het bij ministers verondersteld wordt. Ministers zijn individueel politiek verantwoordelijk, het college van B&W is gezamenlijk politiek verantwoordelijk.
**Collegiaal Bestuur van Burgemeester en Wethouders
Het collegiaal bestuur van burgemeester en wethouders is een bestuursvorm waarbij de burgemeester en de wethouders gezamenlijk de beslissingen nemen. Dit betekent dat ze samen verantwoordelijk zijn voor het beleid en de uitvoering daarvan. Het is een vorm van bestuur waarbij de leden gelijkwaardig zijn en gezamenlijk besluiten nemen.
Verschillen tussen de Wethouder en de Minister
Er zijn verschillende belangrijke verschillen tussen de wethouder en de minister:
1. Niveau van bestuur: De wethouder is een lokale bestuurder, terwijl de minister op nationaal niveau opereert.
2. Verantwoordelijkheid: De wethouder is verantwoordelijk voor specifieke beleidsterreinen binnen de gemeente, terwijl de minister verantwoordelijk is voor het beleid op zijn of haar ministerie.
3. Vertrouwensregel: De minister kan alleen in functie blijven zolang hij of zij het vertrouwen van de Tweede Kamer heeft. De wethouder kan alleen aanblijven zolang hij of zij het vertrouwen van de gemeenteraad heeft.
4. Politieke verantwoordelijkheid: De minister is politiek verantwoordelijk en kan ter verantwoording worden geroepen door de Tweede Kamer. De wethouder is verantwoording schuldig aan de gemeenteraad.
In hoeverre mag de burgemeester zijn bevoegdheden mandateren en/of delegeren? Kunt u verklaren waarom delegatie en mandaat slechts zeer beperkt is toegestaan?
WG 18
De burgemeester kan zijn bevoegdheden mandateren aan een politieambtenaar op grond van art. 177 Gemeentewet en delegeren op grond van art. 178 Gemeentewet. Delegatie en mandaat zijn wel voor veel bevoegdheden uitgesloten. De burgemeester heeft het gezag over de politie op grond van art. 172 lid 2 jo. 11 politiewet, als de bevoegdheden gedelegeerd worden staat de bestuurscommissie er alleen voor. Een andere reden is dat de burgemeester efficiënt kan beslissen, delegatie aan een commissie zou inefficiënt zijn.
Art. 121 en 122 Gemeentewet bevatten de term ‘onderwerp’. Bestudeer het arrest Emmense baliekluivers en achterhaal wanneer de rechter aanneemt dat een gemeentelijke verordening hetzelfde onderwerp heeft als een hogere regeling. Dit legt u uit aan uw medestudenten. Daarvoor brengt u eerst in kaart:
a. Welke regelingen in dit arrest ter discussie staan.
b. Waarom de rechter in deze zaak al dan niet aanneemt dat de gemeentelijke verordening en de hogere regeling hetzelfde onderwerp regelen en waarom de uitkomst van deze vraag voor de burger/verdachte in deze zaak van aanmerkelijk belang was
WG 17
Deelvraag A
In dit arrest heeft de gemeente een verordening uitgebracht waarin is bepaald dat er niemand zonder reden mag stilstaan op een brug om baldadigheid te voorkomen. Later is er een wet uitgevaardigd waarin is bepaald dat er niemand op een brug stil mag staan ten behoeve van de doorstroming van het verkeer en verkeersveiligheid.
Deelvraag B
Om te bepalen of iets hetzelfde onderwerp is moet worden vastgesteld of het gaat om hetzelfde object en hetzelfde motief. In dit geval proberen de twee regelingen hetzelfde object te regelen, namelijk het stilstaan op bruggen. In dit geval stelt de Hoge Raad echter dat het niet ging om hetzelfde onderwerp, aangezien het motief anders was voor het instellen van beide regelingen. Dit is van belang voor de verdachte. Was namelijk vastgesteld dat het om hetzelfde belang ging, dan was de gemeentelijke verordening op grond van art. 122 Gemeentewet ambtshalve vervallen, dan zou hij vrijuit zijn gegaan.
Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de ‘lichte’ bevelsbevoegdheid van de burgemeester (art. 172 lid 3) en de noodbevelsbevoegdheid (art. 175)?
WG 18
Openbare orde = normaal verloop van gemeenschapsleven. Wel degelijk verschil met criminaliteit. Het doel van de openbare is de orde herstellen. Bij criminaliteit/strafrecht is het doel voorkomen en punitief zijn.
Overeenkomsten
- Beide artikelen gaan erover dat de burgemeester bevelen mag geven die noodzakelijk zijn voor de handhaving bij de vrees van het ontstaan of het daadwerkelijke ontstaan van een verstoring van de openbare orde.
- Mogen beide preventief (en ook repressief) ingesteld worden.
- Het gaat in beide gevallen om concrete bevelen.
- Als de gemeentelijke APV er niks over zegt kun je terugvallen op art. 172 gemeentewet voor lichte maatregelen. (Denk hierbij aan bijvoorbeeld aanlijnen of muilkorven van gevaarlijke honden, bijvoorbeeld een hond laten herplaatsen of inslapen kan dan weer niet op basis van deze bevoegdheid).
- Bij beide kan punitief opgetreden worden
Verschillen:
- Hij moet een duidelijke waarschuwing geven bij art. 175 en niet bij art. 172. Indien deze waarschuwing is gegeven mag hij ex art. 175 overgaan tot maatregelen van geweld.
- Art. 175 lijkt veelomvattender en zwaarder, aangezien hierbij ook afgeweken mag worden van andere voorschriften dan die gesteld in de Grondwet (je mag daarnaast ook niet afwijken van andere voorschriften hoger dan de grondwet). Bij een licht bevel mag je niet afwijken van wettelijke voorschriften.
- 172 lid 3 –> algemeen wordt aangenomen dat je met de lichte bevelsbevoegdheid in principe geen grondrechten mag beperken. Wat wel eens gebeurt is dat de lichte bevelsbevoegdheid wordt gebruikt om bijvoorbeeld een stadverbod te geven (inperking van het grondrecht: bewegingsvrijheid. Volgens jurisprudentie mag een kort durende beperking van het bewegingsvrijheid).
- 175 –> nood breekt wet. Mag niet van de grondwet afwijken maar wel van grondrechten inperken, zolang dat maar gerechtvaardigd is.
Stel: u bent senior adviseur Openbare orde en veiligheid van de burgemeester. Het volgende dossier komt op uw bureau:
Dossier: In mei 2022 zijn bezoekers van café Nemelaer massaal met elkaar op de vuist gegaan bij het verlaten van het café. De politie kon slechts met veel moeite de rust op het plein voor Nemelaer herstellen. De eigenaar wordt gewaarschuwd dat bij ernstige incidenten op basis van de APV de inrichting tijdelijk gesloten kan worden. In september 2022 is het weer raak: diverse bezoekers lopen snij- en steekwonden op en de politie moet met diensthonden uitrukken. In oktober 2022 levert de politie een zogenaamde sfeerrapportage aan, waaruit blijkt dat het sindsdien onrustig is gebleven in Nemelaer en in de naastgelegen uitgaansbuurt: het Maximaplein. Het uitgaanspubliek heeft vaker een mes of pepperspray op zak om zich in geval van onrust te kunnen verdedigen.
Wat adviseert u de burgemeester inzake haar optreden in deze zaak? Kan zij optreden en zo ja, op grond van welke bevoegdheid uit de Gemeentewet? Welke voorwaarden gelden daarbij?
WG 18
Mijn advies zou zijn om op grond van art. 174 lid 1 en de bepaling in de APV het café te sluiten. De burgemeester is op grond van art. 174 lid 3 bevoegd. De mogelijkheid om de kroeg te sluiten is namelijk geregeld in de APV. Een andere mogelijkheid is het opleggen van een gebiedsverbod aan individuen of een groep op grond van art. 172a Gemeentewet. De personen moeten dan in beeld zijn bij de burgemeester en herhaaldelijk of als leider in groepsvorm de orde hebben verstoord. Ook moet er sprake zijn van ernstige vrees voor verdere verstoringen van de openbare orde. Ook moet er voldaan zijn aan het proportionaliteitsvereiste. Ook zou de burgemeester het gebied kunnen aanwijzen als een veiligheidsrisico gebied op grond van art. 151b Gemeentewet, mits deze bevoegdheid in de apv staat. Indien dit gebeurt kan er preventief gefouilleerd worden rondom het café. Voordat de bevoegdheid ingezet mag worden moet er sprake zijn van openbare ordeverstoring doormiddel van wapens of vrees hiervoor. Hier geldt ook weer de proportionaliteitseis en subsidiariteitseis.
Stel: Staatsbosbeheer krijgt van de provincie toestemming om vanaf 1 september 2022 in het natuurgebied Buitenwaard een aantal heckrunderen af te schieten in het kader van verantwoord faunabeheer. Een aantal actievoerders kondigt aan zich in Buitenwaard vanaf 1 september in boomhutten te verschansen en roept via social media wordt op om massaal te komen protesteren als het afschieten dreigt te starten. Op 20 augustus 2022 kondigt de burgemeester van de gemeente Waarden (waarin Buitenwaard ligt) voor de dagen (1-5 september) dat het afschieten zal plaatsvinden een noodverordening af. Daarin is onder meer het verbod opgenomen voor een ieder om Buitenwaard en de direct daaraan grenzende terreinen te betreden (behalve Buitenwaard gaat het om een parkeerterrein en enkel openbare groenstroken, allen op een kaart aangeduid), tenzij men kan aantonen dat men werkzaamheden moet verrichten in het gebied. De burgemeester vreest dat er ongelukken gebeuren als actievoerders niet uit Buitenwaard geweerd worden en vreest tegens voor gewelddadige confrontaties tussen jagers en actievoerders. Een kleine meerderheid van de gemeenteraad is echter ook ongelukkig met het faunabeleid en ziet liever dat de heckrunderen elders geplaatst worden. De noodverordening is daarom ook binnen de gemeenteraad omstreden. Op 27 augustus 2022 is een raadsvergadering gepland en daarin zal de noodverordening aan bod komen.
a. Mag de burgemeester in deze situatie een noodverordening uitvaardigen?
b. De raad is kritisch ten aanzien van de noodverordening. Hoe liggen de verhoudingen en de bevoegdheden van de raad en de burgemeester op dit punt en wie beslist uiteindelijk of de noodverordening zal (blijven) gelden?
WG 18
A. Op grond van art. 176 lid 1 mag de burgemeester een noodverordening uitvaardigen indien het geval als bedoeld in art. 175, eerste lid, zich voordoet. In dit geval vreest de burgemeester voor oproerige bewegingen en ernstige wanordelijkheden. Hij denkt namelijk dat er een massaprotest gevormd gaat worden, waarbij tussen de protestanten en jagers geweld gaat voorkomen. Hier is ook voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel, het zwaarwegende belang van het voorkomen van openbare wanorde staat in verhouding tot het uitvaardigen van een klein, tijdelijk, gebiedsverbod. Ook is hier voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel, het is namelijk het lichtst mogelijk middel. Dit betekent dat de burgemeester bevoegd is.
B. Op grond van art. 176 lid 2 moet de burgemeester de verordening zo spoedig mogelijk ter kennis leggen bij de raad. De raad moet de verordening bekrachtigen in de eerstvolgende vergadering die door meer dan de helft van de raadsleden wordt bezocht, gebeurt dit niet dan vervalt de verordening ex art. 176 lid 3 Gemeentewet. Indien de raad de verordening niet bekrachtigd kan de burgemeester binnen 24 uur administratief beroep instellen bij de Commissaris van de Koning ex lid 4. De Commissaris van de Koning beslist in dit geval of de verordening van kracht blijft of niet.