Deel 12 Flashcards
(51 cards)
1
Q
A
de rijst
2
Q
A
de melk
3
Q
A
de thee
4
Q
A
de koffie
5
Q
A
de charcuterie/de vleeswaren
6
Q
A
de chocolade
7
Q
A
het vlees
8
Q
A
het fruit
9
Q
A
het water
10
Q
A
de soep/de soepen
11
Q
A
de aardappel/de aardappelen
12
Q
A
de wijn/de wijnen
13
Q
A
de friet/de frieten
14
Q
A
de groente/de groenten (of de groentes)
15
Q
A
de pistolet/de pistolets
16
Q
A
de croissant/de croissants
17
Q
A
de sandwich/de sandwiches
18
Q
A
het bier/de bieren
19
Q
A
het koekje/de koekjes
20
Q
A
de kaas/de kazen
21
Q
A
de vis/de vissen
22
Q
A
het brood/ de broden
23
Q
I never eat/drink…
A
Ik eet/drink nooit…
24
Q
sometimes
A
soms
25
often
dikwijls
26
mostly
meestal
27
all the time
altijd
28
lunch
middagmaal
29
dinner/supper
avondmaal
30
For me a coffee please
Voor mij een koffie, a.u.b.
31
May I have a cheese sandwich
Mag ik een broodje met kaas
32
Sorry, but the soup is cold
Sorry, maar de soep is koud
33
Excuse me sir / madam, but...
Excuseer meneer/mevrouw, maar...
34
I apologize
Mijn excuses
35
to snack
I snack
snoepen
Ik snoep
36
I find chips tasty
Ik vind frieten lekker
37
healthy/unhealthy
gezond/ongezond
38
more/less
meer/minder
39
fatty
vettig
40
good buy
goedkoop
41
expensive
duur
42
too sweet
te zoet
43
too salty
te zout
44
sour
zuur
45
bitter
bitter
46
too dry
te droog
47
horrible
vies
48
spicy
pikant
49
strong
sterk
50
weak
slap
51
warm/cold
warm/koud
