Deel 6 Flashcards
(62 cards)
1
Q

A
schoenenwinkel
2
Q

A
kledingwinkel
3
Q

A
bakkerij
4
Q

A
slagerij
5
Q
Monday
A
maandag
6
Q
Tuesday
A
dinsdag
7
Q
Wednesday
A
woensdag
8
Q
Thursday
A
donderdag
9
Q
Friday
A
vrijdag
10
Q
Saturday
A
zaterdag
11
Q
Sunday
A
zondag
12
Q
first
A
eerste
13
Q
second
third….
seventh
A
tweede
derde
zevende
14
Q
eighth
A
achtste
15
Q
9-19th
A
9-19de
16
Q
20th, 21st, 30th, 40th
A
20ste, 21st, 30ste, 40ste
17
Q
the shop is open from…to…
A
de winkel is open van…tot…
18
Q
On Sunday the shop is closed at…
A
Op maandag is de winkel gesloten om…
19
Q
every weekday
A
elke weekdag
20
Q
all days….except on
A
alle dagen…behalve op
21
Q
Christmas

A
Kertmis
22
Q

A
Nieuwjaar
23
Q

A
pasen
24
Q
how late closes…
A
hoe laat sluit..
25

een uitnodiging
26
When does the festival begin/end?
Wanneer begint/eindigt het feest?
27
to leave
vertrekken
28

mijn beroep
29
dream job
droomberoep
30

ik werk op kantoor
31

ziekenhuis
32
last
laatste
33
continuously open
doorlopend open
34

de bank
35

de bibliotheek
36

het zwembad
37

het stadskantoor
38

de pannenkoeken
39

de pullover
40

de sandaal
41

het vlees
42

de kaas
43
(shop salesman)

de verkoper
44
(shop saleswoman)

de verkoopster
45
festival day
feestdag
46
day off
de verlofdag
47
midday break
middagpauze
48
early
vroeg
49
night
's nachts
50
morning
's morgens
51
afternoon
's middags
52
evening
's avonds
53
holiday
feestdag
feestdagen
54
closing day
de sluitingsdag
de sluitingsdagen
55
Mr
Dhr
56
Mrs
Mevr
57
woman
Vrouw
58
man
man
59
March
maart
60
April
april
61
She/he was born in 1989
Zij/hij is geboren in 1989
62
She/he was born on 31st October
Zij/hij is geboren op 31de oktober