Deel 3 Flashcards
(244 cards)
1
Q
get dressed
A
aankleden
2
Q
to be born with
A
aangebeuren
3
Q
indicate/state/declare
A
aangeven
4
Q
continue/carry on
A
aanhouden
5
Q
look at
A
aankijken
6
Q
construct a road
A
aanleggen
7
Q
take on
A
aannemen
8
Q
touch
A
aanraken
9
Q
approach/address
A
aanspreken
10
Q
attack
A
aanvallen
11
Q
pay off debt
A
aflossen
12
Q
take something off
A
afpakken
13
Q
slow down
A
afremmen
14
Q
lose weight
A
afvallen
15
Q
question
A
zich afragen
16
Q
do the dishes
A
afwassen
17
Q
cancel
A
afzeggen
18
Q
change mind
A
bedenken
19
Q
threaten
A
bedriegen
20
Q
guide
A
beheleden
21
Q
bury
A
begraven
22
Q
command/master
A
behersen
23
Q
manage something
A
beheren
24
Q
burden/tax
A
belasten
25
invest
beleggen
26
promise
beloven
27
prepare a meal
bereiden
28
reach a destination
bereiken
29
protect
beschermen
30
describe
bescrijven
31
realise
beseffen
32
exitst
bestaan
33
spend
besteden
34
mean
bedekenen
35
concern/regard
betreffen
36
give birth
bevallen
37
confirm
bevestigen
38
free
bevrijden
39
visit
bezoeken
40
cut back
bezuinigen
41
pray
bidden
42
bind
binden
43
bark
blaffen
44
book
boeken
45
bang/bone
bonken
46
build
bouwen
47
break
breken
48
bring
brengen
49
roar
brullen
50
communicate
communiceren
51
concentrate
zich concentreren
52
cremate
cremeren
53
partake/paricipate
deelnemen
54
discuss
discusseren
55
kill
doden
56
formulate
formuleren
57
make photos
fotograferen
58
function
functioneren
59
tolerate
gedogen
60
behaviour
gedragen
61
apply
gelden
62
remain the same
gelijk blijven
63
reassure
geruststellen
64
scream
gillen
65
throw
gooien
66
growl
grommen
67
cut up
hakken
68
trade
handelen
69
memorialise
herdenken
70
recognise
herkennen
71
brainwash
hersenspullen
72
recover
herstellen
73
break in
inbreken
74
set up
instellen
75
glance over
inzien
76
calm down
kalmeren
77
characterise
karacteriseren
78
approve/check(car)
keuren
79
complain
klachten
80
climb
klimmen
81
cuddle
knuffelen
82
crawl
kruipen
83
land
landen
84
lay
liggen
85
leave
laten
86
lie
lieggen
87
lift
liften
88
lurk
luiren
89
let go
loslaten
90
repare/make
maken/repereren
91
eat with
mee-eten
92
annouce
meedelen
93
report/mention
melden
94
notice
merken
95
experience
meemaken
96
blend
mengen
97
immitate
nadoen
98
put down
neerzetten
99
name/mention
noemen
100
go up
omhoogaan
101
public annouce
omroepen
102
convert
omzetten
103
negotiate
onderhandelen
104
support
ondersteunen
105
remember
onthouden
106
escape
ontsnappen
107
relax
ontspannen
108
develop
ontwikkelen
109
store/stow away
opbergen
110
build up
opbouwen
111
give up
opgeven
112
hang up
ophangen
113
hold up
ophouden
114
contract/increase
oplopen
115
solve
oplossen
116
pick up
opakken
117
watch out
oppassen
118
tisy
opruimen
119
scootover
opschuiven
120
save
oplaan
121
send
opsturen
122
add up
optellen
123
stand out
opvallen
124
raise/nurtutre
opvoeden
125
organise
organiseren
126
give up
overgeven
127
discuss/consult
overleggen
128
survive
overleven
129
die
overlijden
130
flood
overstommen
131
convince
overtuigen
132
consider
overwegan
133
plan
plannen
134
scrub
poetsen
135
present oneselve
zich presenteren
136
present
presenteren
137
promote
promoveren
138
puzze
puzzelen
139
realise
realiseren
140
save
reden
141
arrange
regelen
142
relateivise
relativeren
143
stir fry
ruirbakken
144
stir
ruiren
145
make ends meet
rondkomen
146
play chess
schaken
147
curse
schelden
148
shove
sheppen
149
peel
schillen
150
paint face
schminken
151
kick
schoppen
152
suspend
schorsen
153
scream
schewen
154
scare
schrikken
155
score
skoren
156
hit
slaan
157
swing
slingeren
158
demolish
slopen
159
finely chop
snipperen
160
jump
springen
161
stare
staaren
162
start
starten
163
adjust
stellen
164
support
stuenen
165
rise up
stijgen
166
stand still
stilstaan
167
stimulate
stimuleren
168
stink
stinken
169
iron
strijken
170
flow
strommen
171
serve
serven
172
brush teeth
tandenpoetsen
173
counter
tegengaan
174
come across
tegenkomen
175
disappoint
tegenvallen
176
to be short of
tekortkomen
177
end up
terugkomen
178
reduce
terugdringen
179
to go back
terugaan
180
comeback
teruhkommen
181
allowed in
toelaten
182
explain/illustrate
toeligten
183
increase
toenemen
184
apply
toepassen
185
add
toevoegen
186
train
trenen
187
shake/shiver
trillen
188
garden
tuineren
189
expand
uitbereden
190
take off
uitdoen
191
walk the dog
uitlaten
192
break up
uitmaken
193
unpack
uitpakken
194
fall out
uitvallen
195
exchange
uitwisselen
196
catch
vangen
197
fight
vechten
198
amaze
verbazen
199
hide
verbergen
200
improve
verbeteren
201
forbid
verbeden
202
connect
verbinden
203
stay
verblijven
204
divide
verdelen
205
drown
verdrinken
206
get lost
verdwallen
207
dispear
verdwijnen
208
unite
verenigen
209
compare with
vergelijken met
210
reimburse
verhouden
211
age
vergreizen
212
heat up
verheten
213
increase/raise up
verhoogen
214
lose
verlezen
215
expire
verlopen
216
mention/annouce
vermelden
217
avoid
vermijden
218
suprise
verrassen
219
spread out
verspreiden
220
understand
verstaan
221
disturb
verstoren
222
trust
vertrouwen
223
replaceq
vervangen
224
process
verwerken
225
refer to
verwijzen naar
226
insure
verzekeren
227
mess up
verzieken
228
make up
verzinnen
229
take care of
verzorgen
230
sprain
verzwikken
231
fly
vliegen
232
curse
vloeken
233
prevent
voorkomen
234
read to
voorlezen
235
appriciate
varderen
236
warn
waarschuven
237
take away
wegbrengen
238
point
wijzen
239
shop
winkelen
240
win
winnen
241
switch
wisselen
242
sail
zielen
243
kiss
zuinen
244
swim
zwemmen