scheidbaar werkwoorden Flashcards
(69 cards)
1
Q
offer
A
aanbieden
2
Q
arrive
A
aankomen
3
Q
to be able to handle/cope with
A
aankunnen
4
Q
address/tackle
A
aanpakken
5
Q
attract
A
aantrekken
6
Q
turn on
A
aanzetten
7
Q
dry
A
afdrogen
8
Q
end
A
aflopen
9
Q
finish
A
afmaken
10
Q
decrease
A
afnemen
11
Q
complete
A
afronden
12
Q
meet/arrange
A
afspreken
13
Q
gratuate
A
afstuderen
14
Q
lose weight
A
afvallen
15
Q
do the dishes
A
afwassen
16
Q
to come in
A
binnenkomen
17
Q
close
A
dichtdoen
18
Q
run through
A
doorlopen
19
Q
catch up
A
inhalen
20
Q
hand in
A
inleveren
21
Q
take
A
innemen
22
Q
pack up
A
inpakken
23
Q
register
A
inschrijven
24
Q
rub/apply/smear
A
insmeren
25
to get in/board transport
instappen
26
enter
invoeren
27
fill in
invullen
28
prepare
klaarmaken
29
come by/stop by/come over
langskomen
30
think/consider/reflect
nadenken
31
to put down
neerzetten
32
take with
meenemen
33
check
nakijken
34
describe
omschrijven
35
call up
opbellen
36
eat
opeten
37
to pick up
ophallen
38
pay attention
opletten
39
resolve
oplossen
40
record
opnemen
41
clean up
opruimen
42
write down
opschrijven
43
save
opslaan
44
rise (from bed)
opstaan
45
stand out
opvallen
46
raise/educate/parent
opvoeden
47
to look up
opzoeken
48
cross over
overslaan
49
to cross
oversteken
50
collaborate
samenwerken
51
clean
schoonmaken
52
return
terugbrengen
52
go back/return
teruggaan
52
to rise
toenemen
52
put out/turn off
uitdoen
53
going out
uitgaan
54
explain
uitleggen
55
log out
uitloggen
56
invite
uitnodigen
57
sleep in
uitslapen
58
get off
uitstappen
59
pull out
uittrekken
60
turn off
uitzetten
61
find/figure out
uitzoeken
62
be stuck
vastzitten
63
predict
voorspellen
64
leave
weggaan
65
give away
weggeven
66
throw away
weggooien