sterke werkworden Flashcards
(99 cards)
begrijpen/understand
begreep/begrepen, heeft begrepen
bijten/bite
beet/beten, heeft gebeten
blijken/appear
bleek/bleken, is gebleken
blijven/stay
bleef/bleven, is gebleven
drijven/drive
dreef/dreven, heeft gedreven
glijden/slide
gleed/gleden, is gegleden
grijpen/grab
greep/grepen, heeft gegrepen
kijken/look
keek/keken, heeft gekeken
krijgen/get
kreeg/kregen, heeft gekregen
lijden/suffer
leed/leden, heeft geleden
lijken/to look like or seem
leek/leken, heeft geleken
overlijden/die
overleed/overleden, is overleden
rijden/drive
reed/reden, heeft gereden
rijzen/rise
rees/rezen, is gerezen
schijnen/shine
scheen/schenen, heeft geschenen
schrijven/write
schreef/schreven, heeft geschreven
snijden/cut
sneed/sneden, heeft gesneden
spijten/apologise
speet/speten, heeft gespeten
stijgen/rise
steeg/stegen, is gestegen
verdwijnen/disappear
verween/verdwenen, is verdwenen
verdmijden/avoid
vermeed/vermeden, heeft vermeden
wijzen/point
wees/wezen, heeft gewezen
zwijgen/shut up
zweeg/zwegen, heeft gezwegen
bedriegen/cheat
bedroog/bedrogen, heeft bedrogen