learn the sterke! Flashcards
(99 cards)
1
Q
understand (comprihend)
A
begrijpen
2
Q
bite
A
bijten
3
Q
appear
A
blijken
4
Q
stay
A
blijven
5
Q
drive
A
drijven
6
Q
slide
A
glijden
7
Q
grab
A
grijpen
8
Q
look
A
kijken
9
Q
get
A
krijgen
10
Q
suffer
A
lijden
11
Q
to look like/seem
A
lijken
12
Q
die
A
overlijden
13
Q
drive
A
rijden
14
Q
rise
A
rijzen
15
Q
shine
A
schijnen
16
Q
write
A
schrijven
17
Q
cut
A
snijden
18
Q
apologise
A
spijten
19
Q
rise
A
stijgen
20
Q
disappear
A
verdwijnen
21
Q
avoid
A
verdmijden
22
Q
point
A
wijzen
23
Q
shut up
A
zwijgen
24
Q
cheat
A
bedriegen
25
bid
bieden
26
enjoy
genieten
27
pour
gieten
28
choose
kiezen
29
lie
liegen
30
shoot
schieten
31
forbid
verbieden
32
lose
verliezen
33
fly
vliegen
34
freeze
vriezen
35
bow
buigen
36
drip
druipen
37
whistle
fluiten
38
crawl
kruipen
39
smell
ruiken
40
shove
schuiven
41
close
sluiten
42
suck
zuigen
43
begin
beginnen
44
tie
binden
45
insist
dringen
46
drink
drinken
47
force
dwingen
48
gleam
glimmen
49
climb
klimmen
50
sound
klinken
51
shrink
krimpen
52
startle
schrikken
53
jump
springen
54
stink
stinken
55
find
vinden
56
win
winnen
57
sing
zingen
58
sink
zinken
59
apply
gelden
60
donate
schenken
61
meet
treffen
62
pull
trekken
63
fight
vechten
64
hide
verbergen
65
leave
vertrekken
66
send
zenden
67
swim
zwemmen
68
break
breken
69
take
nemen
70
speak
spreken
71
put
steken
72
steal
stelen
73
eat
eten
74
cure
genezen
75
give
geven
76
tread
treden
77
forget
vergeten
78
bid
bidden
79
lie
liggen
80
sit
zitten
81
bloe
blazen
82
leave
laten
83
walk
lopen
84
call
roepen
85
sleep
slapen
86
fall
vallen
87
spoil
bederven
88
help
helpen
89
create
scheppen
90
die
sterven
91
throw
werpen
92
wear
dragen
93
dig
graven
94
beat
slaan
95
sail
varen
96
go
gaan
97
hang
hangen
98
catch
vangen
99
move
bewegen
