deel 4 Flashcards

(32 cards)

1
Q

Wat is de computermetafoor in de context van cognitie?

A

Het idee van de hersenen als informatieverwerker, met abstract denken en humor.

Deze metafoor benadrukt dat we betekenis geven aan waarnemingen en deze gebruiken bij beslissingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de metafoor van het Zwitsers zakmes?

A

Een multifunctioneel, flexibel instrument met gespecialiseerde functies dat zich doorheen de evolutie aanpast.

Dit illustreert modulaire en parallelle informatieverwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de drie stadia van geheugen?

A
  1. Codering
  2. Opslag
  3. Oproep

Geheugen werkt beter als informatie onze aandacht heeft, emotioneel prikkelt, aansluit bij eerdere ervaringen en herhaald wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is expliciet geheugen?

A

Het deel van het langetermijngeheugen waarin bewuste herinneringen worden opgeslagen.

Voorbeelden zijn feiten en gebeurtenissen zoals de hoofdstad van Frankrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is impliciet geheugen?

A

Bevat onbewuste herinneringen en vaardigheden die automatisch worden toegepast.

Voorbeelden zijn motorische vaardigheden zoals fietsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen expliciet en impliciet geheugen?

A

Expliciet geheugen is bewust en gaat over feiten en gebeurtenissen, terwijl impliciet geheugen onbewust werkt en over automatische vaardigheden gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem twee geheugenverbeteringstechnieken.

A
  • Associatie
  • Visualisatie
  • Acroniemen
  • Ezelsbruggetjes

Deze technieken helpen bij het verbeteren van geheugenprocessen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat verwijst cognitie naar?

A

Mentale processen zoals waarnemen, leren, onthouden, redeneren en probleemoplossing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is denken in de context van cognitie?

A

Het cognitieve proces dat betrokken is bij het vormen van een nieuwe mentale representatie door beschikbare informatie te manipuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn concepten in de context van cognitieve processen?

A

Mentale groeperingen van soortgelijke objecten, ideeën of ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn natuurlijke concepten?

A

Mentale classificaties die zich ontwikkelen op basis van alledaagse ervaring.

Prototypes zijn typische voorbeelden van een concept.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn artificiële concepten?

A

Concepten gedefinieerd door regels of kenmerken, niet gebaseerd op voorbeelden of ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de drie niveaus van conceptorganisatie?

A
  • Superordinate niveau
  • Basale niveau
  • Subordinate niveau

Dit helpt bij het categoriseren van informatie voor efficiënter denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een schema?

A

Een cluster van verwante concepten die een algemeen conceptueel kader vormen voor het denken over een thema, voorwerp, persoon of situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een script?

A

Een specifieke vorm van schema over specifieke gebeurtenissen, met verwachte samenhang van gebeurtenissen en handelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het effect van intuïtie in besluitvorming?

A

Het vermogen om een oordeel te vormen zonder bewust te redeneren.

17
Q

Wat is probleemoplossing?

A

Een cognitief proces waarbij een doel wordt bereikt ondanks obstakels.

18
Q

Wat zijn algoritmen in de context van probleemoplossing?

A

Procedures of formules ontworpen om een speciaal probleem correct op te lossen.

19
Q

Wat zijn heuristieken?

A

Vuistregels die snelle beslissingen mogelijk maken, maar foutgevoelig kunnen zijn.

20
Q

Wat is divergent denken?

A

De capaciteit om een vraag op verschillende manieren te interpreteren en veel mogelijke antwoorden te vinden.

21
Q

Wat zijn veel voorkomende foutieve heuristieken?

A
  • Confirmation bias
  • Hindsight bias
  • Anchoring bias
  • Representativiteitsbias
  • Availability bias

Deze biases beïnvloeden beslissingsprocessen.

22
Q

Wat is creativiteit?

A

Een mentaal proces dat nieuwe responsen voortbrengt die bijdragen aan de oplossing van problemen. Het is het vermogen om originele en waardevolle ideëen te genereren.

23
Q

Wat is de definitie van intelligentie?

A

De mentale capaciteit om kennis te verwerken, te redeneren en problemen op te lossen.

24
Q

Wat zijn de belangrijkste tests voor het meten van intelligentie?

A
  • Stanford-Binet-test
  • Wechsler-testen

Deze tests meten cognitieve vaardigheden.

25
Wat is het Flynn-effect?
Het verschijnsel waarbij de gemiddelde score op intelligentietesten stijgt over de jaren heen.
26
Wat zijn psychometrische theorieën over intelligentie?
Metingen in functie van voorspelling van schoolprestaties.
27
Wat houdt de triarchische theorie van Sternberg in?
Drie soorten intelligentie: analytische, creatieve en praktische intelligentie.
28
Wat is het Pygmalion-effect?
Hoge verwachtingen leiden tot betere prestaties.
29
Wat zijn de invloeden op intelligentie?
* Genetische factoren * Omgevingsfactoren ## Footnote Deze factoren beïnvloeden intelligentie en cognitieve vaardigheden.
30
Wat zijn de twee vormen van denken in creativiteit?
* Divergent denken * Convergent denken ## Footnote Divergent denken betreft het bedenken van meerdere oplossingen, terwijl convergent denken zich richt op het vinden van de beste oplossing.
31
Wat is kritisch denken?
Vereist analytisch redeneren, objectiviteit en zelfreflectie.
32
Wat zijn de belangrijkste conclusies over cognitie, denken en intelligentie?
Ze zijn fundamenteel voor hoe we de wereld waarnemen en ermee omgaan.