deel 5 Flashcards

(36 cards)

1
Q

Wat is motivatie?

A

Het psychologisch proces dat bepaalt:
* Intensiteit: hoe hard iemand zijn best doet
* Richting: welk gedrag iemand stelt
* Volharding: hoe lang iemand volhoudt

Bepaalt doelgerichte vrijwillige acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn drijfveren?

A

Biologisch gestuurde behoeften zoals honger, dorst en warmte

Drijfveren zijn van nature instinctief en direct gerelateerd aan overlevingsbehoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn motieven?

A

Aangeleerde behoeften zoals prestatiedrang, behoefte aan macht of sociale verbondenheid

Motieven zijn vaak sociaal en cultureel bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is prestatiemotivatie?

A

Verlangen om een moeilijk maar aantrekkelijk doel te bereiken

Dit kan een belangrijke factor zijn in onderwijs en werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is affiliatiemotivatie?

A

Verlangen aan goede relaties met anderen

Dit speelt een cruciale rol in sociale interacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is machtmotivatie?

A

Verlangen aan invloed en controle over anderen

Dit kan zich uiten in leiderschapsrollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe worden motieven gemeten?

A

Aan de hand van de Thematic Apperception Test

Deze test meet onbewuste motieven zoals prestatie, affiliatie en macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen individualisme en collectivisme in motivatie?

A

Individualisme: prestatie als individueel succes
Collectivisme: succes als groepsresultaat

Dit beïnvloedt hoe mensen gemotiveerd worden in verschillende culturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is intrinsieke motivatie?

A

Activiteit is waardevol op zich, zoals lezen uit interesse

Dit leidt vaak tot een staat van flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is extrinsieke motivatie?

A

Activiteit omwille van een externe beloning, zoals geld of punten

Dit kan echter de intrinsieke motivatie ondermijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het overrechtvaardigingseffect?

A

Proces waarbij een extrinsieke beloning een intrinsieke motivatie kan ondermijnen

Ontdekt in een studie met tekenende kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat stelt de instincttheorie voor?

A

Bepaalde gedragingen worden bepaald door aangeboren factoren, essentieel voor overleving

De theorie wordt bekritiseerd vanwege te veel generalisatie van gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de drijfveertheorie?

A

Stelt dat biologische behoeften aanzetten tot handelen om homeostase te herstellen

Het is beperkt voor complexe of vrijwillige gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de twee onbewuste, elementaire motieven volgens Freud?

A

Eros (levensdrift) en Thanatos (doodsdrift)

Deze motieven beïnvloeden gedrag door de levensloop heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is Maslow’s behoeftehiërarchie?

A

Behoeften komen in volgorde van belangrijkheid, met biologische behoeften als basis

Maslow’s theorie beschrijft menselijke motivaties van biologisch tot sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de zelfdeterminatietheorie?

A

Veronderstelt dat mensen proactief hun omgeving vormgeven, gericht op groei en integratie

Voorwaarde voor autonome motivatie is de bevrediging van drie basisbehoeften

17
Q

Wat zijn de vier onderdelen van emotionele intelligentie?

A
  1. Waarnemen van emoties
  2. Gebruiken van emoties
  3. Begrijpen van emoties
  4. Beheersen van emoties

Deze vaardigheden kunnen aangeleerd worden

18
Q

Wat zijn primaire emoties?

A

Basisemoties zoals vreugde, angst, woede, en verdriet

Deze emoties vormen de basis voor secundaire emoties

19
Q

Wat zijn secundaire emoties?

A

Complexe emoties die voortkomen uit combinaties van primaire emoties, zoals trots en schaamte

Deze emoties zijn vaak cultureel bepaald

20
Q

Wat is de omgekeerde U-functie in relatie tot emoties en prestaties?

A

Prestaties zijn afhankelijk van het arousalniveau; te hoge of te lage arousal leidt tot slechtere prestaties

Er is een optimaal arousalniveau afhankelijk van de taak

21
Q

Wat is de tweefactorentheorie van emoties?

A

Emoties zijn afhankelijk van fysiologische arousal en cognitieve interpretatie

Dit model van Schachter beschrijft hoe we emoties ervaren

22
Q

Wat is de rol van spiegelneuronen in emoties?

A

Helpen bij het overdragen van gevoelens en bedoelingen

Cruciaal in de context van emotionele arbeid

23
Q

Wat zijn de Big 5 persoonlijkheidstrekken?

A
  1. Openheid voor ervaring
  2. Consciëntieusheid
  3. Extraversie
  4. Vriendelijkheid
  5. Neuroticisme

Deze trekken beïnvloeden hoe mensen denken en handelen

24
Q

Wat zijn de vijf dimensies van het Big 5 model?

A
  • Openheid voor ervaring
  • Consciëntieusheid
  • Extraversie
  • Aangenaamheid
  • Neuroticisme

Het Big 5 model categoriseert de persoonlijkheid van een individu op basis van deze dimensies.

25
Wat beschrijft de dimensie 'Openheid voor ervaring'?
Creativiteit, nieuwsgierigheid en bereidheid om nieuwe ideeën en ervaringen te omarmen ## Footnote Dit is een van de vijf dimensies van het Big 5 model.
26
Wat houdt de dimensie 'Consciëntieusheid' in?
Organisatie, verantwoordelijkheid en doelgerichtheid ## Footnote Dit is een van de vijf dimensies van het Big 5 model.
27
Wat is de betekenis van de dimensie 'Extraversie'?
Sociaal zijn, energie en assertiviteit ## Footnote Dit is een van de vijf dimensies van het Big 5 model.
28
Wat kenmerkt de dimensie 'Aangenaamheid'?
Altruïsme, vriendelijkheid en empathie ## Footnote Dit is een van de vijf dimensies van het Big 5 model.
29
Wat houdt 'Neuroticisme' in?
Emotionele stabiliteit versus gevoelens van angst, onzekerheid en stemmingswisselingen ## Footnote Dit is een van de vijf dimensies van het Big 5 model.
30
Wat is het belangrijkste uitgangspunt van de situationele benadering?
Gedrag wordt voornamelijk door de situatie bepaald ## Footnote Persoonlijkheid is een kleinere factor, ongeveer 10%.
31
Wat is het verschil tussen sterke en zwakke situaties?
Sterke situaties sturen gedrag sterk, terwijl zwakke situaties meer door persoonlijkheid beïnvloed worden ## Footnote Dit onderscheid is belangrijk in de situationele benadering.
32
Wat stelt de moderne visie (interactionisme) over gedrag?
Gedrag is een interactie tussen situatie en persoonlijkheid ## Footnote Dit benadrukt dat beide factoren belangrijk zijn.
33
Wat is merkpersoonlijkheid?
Menselijke kenmerken die met een merk geassocieerd worden ## Footnote Het beschrijft hoe een merk zich gedraagt.
34
Definieer organisatie-identiteit.
Het beeld dat de organisatie van zichzelf heeft en wenst uit te stralen ## Footnote Dit is cruciaal voor de perceptie van de organisatie.
35
Wat is organisatiecultuur?
Normen, waarden en gedragsuitingen die gedeeld worden door de leden van een organisatie ## Footnote Dit beïnvloedt de dynamiek binnen de organisatie.
36
Noem de vier types van organisatiecultuur.
* Mensgerichte cultuur * Innovatieve cultuur * Beheersgerichte cultuur * Resultaatgerichte cultuur ## Footnote Deze culturen zijn onderscheidend en kunnen duurzaam zijn binnen een organisatie.