Depressie Flashcards

(40 cards)

1
Q

Wat zijn de kerncriteria voor een depressieve episode volgens de DSM-5?

A

Minstens 5 symptomen gedurende ≥2 weken, waaronder depressieve stemming of verlies van interesse/plezier, met lijdensdruk of beperking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke symptomen vallen onder een depressieve episode (DSM-5)?

A
  • Depressieve stemming
  • Anhedonie
  • Gewichtsverandering
  • Slaapstoornissen
  • Psychomotorische veranderingen
  • Vermoeidheid
  • Waardeloosheid
  • Concentratieproblemen
  • Suïcidale gedachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe lang moeten de symptomen aanhouden voor de diagnose persisterende depressieve stoornis?

A

Minstens 2 jaar bij volwassenen, 1 jaar bij kinderen/adolescenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke aanvullende symptomen zijn vereist voor PDS volgens DSM-5?

A

Minstens twee van:
* Eetproblemen
* Slaapstoornissen
* Energieverlies
* Laag zelfbeeld
* Concentratieproblemen
* Hopeloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn veelvoorkomende gedragsmatige kenmerken bij depressie?

A
  • Vermijden van sociale contacten
  • Initiatiefverlies
  • Passiviteit
  • Terugtrekgedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk gedrag draagt bij aan het in stand houden van depressie volgens gedragstheorieën?

A

Vermijding van belonende activiteiten en verminderde gedragsactivatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke neurotransmitters zijn betrokken bij depressie?

A

Serotonine, noradrenaline en dopamine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de rol van de amygdala bij depressie?

A

Hyperactiviteit in de amygdala leidt tot verhoogde gevoeligheid voor negatieve stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe is de prefrontale cortex betrokken bij depressie?

A

Hypoactivatie beperkt cognitieve controle over negatieve emoties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie van BDNF in relatie tot depressie?

A

Verlaagd BDNF verlaagt neuroplasticiteit, wat samenhangt met depressieve symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het effect van negatieve schema’s op informatieverwerking?

A

Ze leiden tot een bias in interpretatie, aandacht en geheugen, waardoor negatieve informatie wordt versterkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe draagt overgeneralisatie van autobiografisch geheugen bij aan depressie?

A

Het belemmert probleemoplossing en toekomstgericht denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen stemmingcongruente en stemmingincongruente informatieverwerking?

A

Stemmingcongruente verwerking versterkt huidige stemming; stemmingincongruente verwerking wijkt ervan af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke levensgebeurtenissen verhogen het risico op depressie?

A

Verlies, misbruik, verwaarlozing en sociale isolatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent kindling in de context van depressie?

A

Herhaalde episoden verhogen gevoeligheid voor nieuwe episoden, zelfs bij afwezigheid van stressoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke somatische aandoeningen kunnen depressieve klachten imiteren?

A

Hypothyreoïdie, vitamine B12-deficiëntie, chronische pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe kan ADHD verschillen van depressie bij volwassenen?

A

ADHD gaat gepaard met aandachtsproblemen zonder somberheid als kernsymptoom.

18
Q

Wat is het effect van angststoornissen als comorbiditeit bij depressie?

A

Ze verhogen de ernst, chronificatie en suïcidaliteit.

19
Q

Hoe is de HPA-as betrokken bij depressie?

A

Chronische stress leidt tot verhoogde cortisolproductie en neurotoxiciteit.

20
Q

Wat zijn genetische risicofactoren voor depressie?

A

Polymorfismen zoals 5-HTTLPR verhogen gevoeligheid voor stress.

21
Q

Wat houdt aangeleerde hulpeloosheid in?

A

Het ervaren van controleverlies leidt tot passiviteit en depressieve symptomen.

22
Q

Welke sociale omstandigheden zijn risicofactoren voor depressie?

A

Gebrek aan sociale steun, werkloosheid, armoede.

23
Q

Wat is de functie van SCID-5 in diagnostiek?

A

Gestandaardiseerd interview voor classificatie volgens DSM-5.

24
Q

Waarom is heteroanamnese relevant bij depressiediagnostiek?

A

Om discrepanties en functioneren in context te beoordelen.

25
Wat is het werkingsmechanisme van SSRI’s?
Ze verhogen serotonineniveaus door heropname te blokkeren.
26
Wat is het voordeel van CGT bij depressie?
Effectief bij het doorbreken van negatieve denkpatronen.
27
Wat is de rol van IPT bij depressiebehandeling?
Richt zich op actuele interpersoonlijke problemen en rouw.
28
Wat is het doel van CBASP?
Doorbreken van chronische, negatieve interpersoonlijke patronen.
29
Welke rol speelt activatie bij gedragstherapie?
Stimuleert hernieuwde betrokkenheid bij positieve activiteiten.
30
Wat is het nut van terugvalpreventie bij depressie?
Verlaagt kans op recidive en bevordert langdurig herstel.
31
Welke interventies zijn geschikt voor terugvalpreventie?
Mindfulness-based cognitieve therapie (MBCT), psycho-educatie.
32
Wat is een aandachtbias bij depressie?
Selectieve aandacht voor negatieve stimuli.
33
Wat toont neuroimaging over prefrontale cortex bij depressie?
Verminderde activatie bij regulatie van emoties.
34
Wat toont fMRI over amygdala bij depressie?
Verhoogde activiteit bij negatieve gezichtsuitdrukkingen.
35
Wat is de rol van dorsale anterieure cingulate cortex?
Beïnvloedt zelfmonitoring en conflictdetectie.
36
Hoe verandert hersenactiviteit na succesvolle therapie?
Normalisatie van amygdala- en prefrontale activatiepatronen.
37
Wanneer is ECT effectief?
Bij ernstige, therapieresistente of psychotische depressie.
38
Wat is rTMS?
Neuromodulatie door magnetische stimulatie van hersengebieden.
39
Wat is het voordeel van gecombineerde therapie (CGT + medicatie)?
Effectiever bij ernstige en terugkerende depressie.
40
Hoe draagt psycho-educatie bij aan therapietrouw?
Vergroot ziekte-inzicht en motiveert voor behandeling.