Ecosystemen+ interactie ne regulatie Flashcards

(65 cards)

1
Q

wat is een ecosysteem

A

Verzameling van populaties en abiotische factoren in een natuurlijk begrensd gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een habitat

A

specifieke leefomgeving met biotische en abiotische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een niche

A

specifieke functie van een soort in een ecosysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de abiotische factoren

A

licht, temperatuur, lucht, water, bodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is een levensgemeenschap

A

gezamenlijke organismen in een ecosysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waaruit bestaat een levensgemeenschap

A

verschillende populaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat vormen de verschillende populaties in een levensgemeenschap

A

een voedselweb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waaruit bestaat een voedselweb

A

voedselketens, beginnen met een producent, waarbij elke soort als de voedselbron voor de volgende dient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waaruit bestaat een voedselketen

A
  1. planten (of autotrofe bacteriën)
  2. dieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de trofishe niveaus van de dieren in een voedselketen

A
  1. consumenten van eerste orde (vooral planten eters)
  2. consumenten van tweede orde
  3. consumenten van derde orde
  4. consumenten van een nog hogere orde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarom is het aantal trofische niveaus beperkt

A

omdat in ieder niveau het grootste deel aan energie verloren gaat aan warmte en dus opraakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarop heeft de abiotische factor licht invloed op

A
  1. zonplanten (optimum bij hoge verlichtingssterkte)
  2. schaduwplanten (optimum bij lage verlichtingssterkte)
  3. waterplanten (hoe dieper het water, hoe minder licht opvangen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat beïnvloed de abiotische factor temperatuur

A

de enzymactiviteit bij celprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar heeft de abiotische factor temperatuur gevolgen op (de enzymactiviteit bij celprocessen)

A
  1. verdamping, bij hogere temperatuur is de diffusiesnelheid groter
  2. dieren met wisselende lichaamstemperatuur zijn bij lagere temperatuur minder actief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de eigenschappen van de abiotische factor lucht

A
  1. wind
  2. vochtigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe passen landplanten in een droog milieu zich aan aan de lage vochtigheid

A

hebben bladeren met dikke cuticula (bij veel soorten verzonken en/of haren afgeschermde huidmondjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe passen dieren in een droog milieu zich aan aan de lage vochtigheid

A

hebben sterk geconcentreerde urine en een huid die voor water vrijwel ondoordringbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe passen dieren in een vochtig milieu zich aan aan de hoge vochtigheid

A

hebben sterk verdunde urine, (bij veel soorten is de huid voor water doordringbaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoe heeft de grondwater(stand) en bodemvocht invloed op landplanten in een vochtig milieu

A

de landplanten hebben bladeren met dunne cuticula en veel huidmondjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is vraat

A

schade aan gewassen door planteneters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hoe kan communicatie optreden (bij planten & dieren)

A

door signaalstoffen, zoals feromonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is het verspreidingsgebied

A

leefgebied (habitat) waarin een soort voorkomt, is uitgebreider naarmate de tolerantie van een soort groter is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat bepalen het verspreidingsgebied

A
  1. beperkende factoren
  2. tolerantiegrenzen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoe wordt het verspreidingsgebied weergeven

A

door een tolerantiekromme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
waaruit bestaat een tolerantiekromme
1. ondergrens 2. optimum 3. bovengrens
26
wat is de ondergrens bij een tolerantiekromme
waarde waaronder geen overleving mogelijk is
27
wat is de optimum bij een tolerantiekromme
de gunstigste waarde
28
wat is de bovengrens bij een tolerantiekromme
waarde waarboven geen overleving mogelijk is
29
wat is primaire productie
de productie van organische stoffen door produceten
30
waaronder valt primaire productie onder in te verdelen
1. netto primaire productie 2. bruto primaire productie
31
wat is netto primaire productie
per tijdseenheid door productenten gevormde biomassa, inclusief dissimilatie (hetgeen wat overblijft na dissimilatie)
32
wat veroorzaakt de netto primaire productie
groei
33
wat is de bruto primaire productie
oer tijdseenheid door producenten gevormde biomassa, zonder aftrek van de door de producten zelf gedissimileerde biomassa
34
wat is de piramide van biomassa
grafische voorstelling van verdeling van biomassa over voedselniveaus van levensgemeenschap of voedselketen
35
waardoor gaat de meeste biomassa verloren (hoe hoger je gaat in de piramide)
1. dissimilatie (energie komt vrij) 2. verlies aan biomassa (afgevallen bladeren, veren, haren, ontlasting) 3. niet alle organismen van het voorgaande niveau worden gegeten
36
wat is het natuurlijk evenwicht
stabiele toestand waarin elke factor in een ecosysteem min of meer constant blijft
37
wat is een kenmerk natuurlijk evenwicht
Populatiedichtheden schommelen om bepaalde waarden
38
waar is het natuurlijke evenwicht afhankelijk van
abiotische en biotische factoren
39
wat zijn de biotische factoren (bij het natuurlijke evenwicht)
1. geboorte en sterfte (bv. afhankelijk van voedselaanbod) 2. exoten 3. migratie (bv. dieren die op variërend voedselaanbod afkomen; trekvogels)
40
wat zijn exoten
nieuwe organismen die immigreren vanuit andere gebieden
41
waardoor wordt de toename in populatiedichtheid geremd
1. ziekten 2. voedselschaarste 3. ruimtegebrek voor territoria 4. toenemend aantal vijanden
42
wat is het gevolg van de remming van de toename in populatiedichtheid
natuurlijke selectie, zwakkere individuen hebben daardoor minder overlevingskans en dus minder kans op voortplanting
43
wat zijn kringlopen
geheel van voorraden en stromen van materie (nutriënten) die achtereenvolgens worden omgezet door producten, consumenten en reducenten
44
wat is de koolstofkringloop
cyclische reeks van processen die koolstofatomen in en buiten organismen doorlopen
45
wat is de stikstofkringloop
cyclische reeks van processen die stikstofatomen in en buiten organismen doorlopen
46
waar is biologische afbreekbaarheid afhankelijk van
1. beschikbaarheid van zuurstof 2. vochtgehalte in organisch afval 3. warmte 4. complexiteit van de organische stof
47
welke voedsel relaties zijn er
1. symbiose 2. concurrentie 3. predatie
48
wat is symbiose
langdurige samenleving van individuen van verschillende soorten voor voedsel of soms ook ter beschermen
49
welke vormen van symbiose zijn er
1. mutualisme 2. commensalisme 3. parasitisme
50
wat is mutualisme
beide soorten hebben er voordeel bij (+ +)
51
wat is commensalisme
Individu van ene soort heeft voordeel en die van de andere soort heeft geen voor- of nadeel (+ 0)
52
wat is parasitisme
individu van de ene soort (parasiet) heeft voordeel en die van de andere soort (gastheer) heeft nadeel (+ -)
53
wat is predatie
doden van (prooi)dieren om ze als voedsel te gebruiken
54
wat is vermesting
toevoeging van zoveel voedingsstoffen (overbemesting) op landbouwgrond dat daaruit voedingszouten door regen worden uitgespoeld
55
wat is eutrofiëring
het voedselrijker worden, vooral van oppervlaktewater waarin voedingszouten uit afvalwater en mest door uitspoeling terechtkomen
56
wat zijn de gevolgen van eutrofiëring
1. waterbloei 2. afname van de kwaliteit van het water 3. zuurstofgebrek
57
wat is waterbloei
optreden van zeer grote dichtheden van wieren (algen) en/of cyanobacteriën, waardoor water voor licht ondoordringbaar wordt
58
wat zijn de gevolgen van zuurstofgebrek in het water door eutrofiëring
1. waterdieren sterven 2. zelfreinigend vermogen neem af (doordat reducenten sterven)
59
wat is kaalkap
ontbossing
60
wat is het gevolg van kaalkap
1. woestijnvorming 2. erosie
61
wat is het gevolg van erosie door kaalkap
1. overstromingen 2. oververzadiging met water 3. beperkte levensduur cultuurgrond
62
wat is cultuurgrond
Door de mens ingerichte grond
63
wat is versnippering
het in steeds kleinere stukken verdelen van ecosystemen doordat spoor-, water- en normale wegen in het gebied voor veel dieren een onoverbrugbare barrière vormen
64
wat zijn de gevolgen ver versnippering
1. natuurlijk evenwicht wordt labieler 2. biodiversiteit neemt af
64
waarom is de natuurlijke evenwicht labieler in een kleiner ecosysteem
doordat het aantal organismen klein is, is de kans op inteelt en uitsterven door ziekten groter