Fotosynthese, dissimilatie en voortgezette assimilatie Flashcards

(47 cards)

1
Q

welke vormen van energie zijn er

A
  1. lichtenergie
  2. chemische energie
  3. kinetische energie
  4. warmte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is stofwisseling

A

metabolisme, chemische opbouw- en afbraakprocessen in alle cellen met behulp van enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is basaalmetabolisme

A

stofwisseling bij een organisme in rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waaruit bestaat basaalmetabolisme

A

assimilatie en dissimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is assimilatie

A

opbouwreacties, door omzetting van kleine (anorganische) moleculen in glucosemoleculen wordt energie als chemisch energie vastgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe vind assimilatie plaats bij planten en cyanobacteriën

A

fotosynthese, koolstofassimilatie, vindt plaats in bladgroenkorrels in groene plantencellen; energie uit (zon)licht wordt gebruikt voor de vorming van glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe vind assimilatie plaats bij chemo-autotrofe bacteriën

A

chemosynthese, met behulp van energie uit oxidatie van een anorganische stof wordt glucose gevormd; bijvoorbeeld nitriet- en nitraatbacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe vind assimilatie plaats bij planten en onder andere dieren

A

voortgezette assimilatie, omzetting van organische moleculen; vindt plaats in alle cellen, met de chemische energie afkomstig van afbraak van ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is dissimilatie

A

afbraakreacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kenmerk van dissimilatie

A

chemische energie wordt vrijgemaakt en gebruikt voor opbouw van ATP; afbraak van ATP levert de energie voor andere celprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke types dissimilatie zijn er

A

aërobe en anaërobe dissimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is aërobe dissimilatie

A

verbranding met zuurstof
,vindt plaats in bijna alle organismen
,omzetting van organische moleculen in kleine anorganische moleculen vooral CO2 en H2O; levert veel energie per molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is anaërobe dissimilatie

A

afbraak zonder zuurstof,
Levert weinig energie per molecuul op
,bv. onvolledige afbraak van glucose tot melkzuur of alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de kenmerken van aërobe dissimilatie

A
  1. zuurstofverbruik, voor volledige verbranding
  2. hoge energieopbrengst, veel ATP per molecuul brandstof
  3. energiearme eindproducten (bv. water en CO2)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de reactie van glucose dissimilatie

A

glucose + zuurstof –> koolstofdioxide + water + energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kernmerken van anaërode dissimilatie

A
  1. geen zuurstofverbruik
  2. lage energieopbrengst (door de onvolledige verbranding)
  3. energierijke eindproducten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

soorten anaërode dissimilatie

A
  1. melkzuurgisting
  2. alcoholische gisting
  3. methaanvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar vind fotosynthese precies plaats

A

chloroplasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn chloroplasten

A

bladgroenkorrels in de groene delven van de plant

20
Q

wat is voortgezette assimilatie

A

omzetting van glucose in andere organische stoffen

21
Q

waarmee is voortgezette assimilatie

A

chemische energie uit ATP

22
Q

wat is diffusie (bij plantencellen)

A

passief transport, van zuurstof, koolstofdioxide en water, kost geen energie

23
Q

hoe werkt osmose (bij plantencellen)

A

water diffundeert door het semipermeabele celmembraan doordat de cel een hogere concentratie opgeloste stoffen bevat

24
Q

wat is het gevolg van osmose (bij plantencellen)

A
  1. wateropname door wortelcellen kost geen energie doordat water de zouten volgt
  2. turgor, celspanning, druk van de celmembraan op de celwand
25
wat is actief transport (bij plantencellen)
transport naar een hogere concentratie van een stof aan de nadere zijde van een membraan met behulp van energie
26
waarom vind gaswisseling plaats bij plantencellen
opname van O2 en afgifte van CO2 is nodig omdat in het donker en in cellen zonder bladgroen geen fotosynthese plaatsvindt en levende cellen altijd verbranding hebben
27
waar verloopt diffusie bij opname van O2 en afgifte van CO2
1. huidmondjes, in jonge stengels en bladeren, zijn 's nachts vrijwel gesloten 2. opperhuid van bladeren, jonge stengels en wortels 3. kurkporiën, openingen in de verkurkte buitenste schorslaag van oudere wortels en takken van struiken en bomen
28
waaruit bestaan huidmondjes
uit twee sluitcellen met bladgroen, gelegen in de opperhuid, om een opening naar de intercellulaire holten
29
waardoor openen huidmondjes
door toename van turgor in sluitcellen (openen in het licht)
30
gevolg van open huidmondjes
1. diffusie van CO2 naar binnen en O2 en H2O naar buiten 2. verdamping, waardoor water met mineralen wordt aangetrokken vanuit de wortel
31
waardoor sluiten huidmondjes
door afname van turgor in sluitcellen (sluiten in het donker)
32
waarom gaan huidmondjes dicht bij een droge omgevingslucht
voorkomt overmatige verdamping
33
wat is druppelen
als door de worteldruk meer water aangevoerd wordt dan dat er verdampt kunnen druppels water aan (huidmondjes van) de bladeren en takjes ontstaan; gebeurt met name als de temperatuur van de grond (wortels) hoger is dan de luchttemperatuur
34
waarvoor zijn houtvaten
voor opwaarts transport
35
waaruit bestaan houtvaten
langgerekte celwanden waarbij dwarse tussenwanden zijn verdwenen, verdikt met houtstof zodat ze niet inklappen bij onderdruk, of bij buigen van de plant. (de cellen zelf zijn verdwenen)
36
waarvoor zijn bastvaten
voor sapstroom naar de wortel
37
waaruit bestaan bastvaten
1. langgerekte celwanden met poriën in dwarse tussenwanden 2. binnen de celwanden nog levende cellen
38
wat is de verdampingsstroom
verplaatsing van water (met mineralen) als gevolg van verdamping, vanaf de wortels (t)opwaarts gericht via de houtvaten
39
samenstelling van de verdampingsstroom
water en anorganische stoffen, voedingszouten (mineralen). In het vroege voorjaar ook organische stoffen ten behoeve van het uitlopen van knoppen
40
waardoor de opwaartse krachten van de verdampingsstroom
1. zuiging vanuit bladeren 2. capillaire werking 3. worteldruk
41
hoe ontstaat de zuiging vanuit bladeren bij de verdampingsstroom
ontstaat door verdamping via de huidmondjes
42
wat is capillaire werking
door samengaan van adhesie en cohesie lopen 'waterdraden' in houtvaten naar boven
43
wat is adhesie
aantrekkingskracht tussen verschillende soorten moleculen. Bv. tussen water en cellulose van celwanden
44
wat is cohesie
aantrekkingskracht tussen moleculen van een stof onderling. Bv. tussen watermoleculen onderling
45
hoe ontstaat de worteldruk
1. Actief transport van zouten door endodermiscellen van wortelschors naar houtvaten 2. osmose, passieve opname van water
46
samenstelling van sapstroom
opgeloste organische stoffen, vooral sacharose die vrijkomt uit omzetting van zetmeel in bladeren
47
wat is radiale sapstroom
via mergstralen, reeksen straalsgewijs lopende parenchymcellen in houtige plantdelen