English text 1 Flashcards
(29 cards)
1
Q
op het werk aankomen
A
to arrive at work
2
Q
baas/leidinggevende
A
boss
3
Q
gretig
A
eager
4
Q
wachten op
A
to wait for
5
Q
tegen 10.15 in de ochtend
A
by 10.15 am
6
Q
verspillen
A
to waste
7
Q
collega
A
colleague
8
Q
iemand terugbellen
A
to return a call
9
Q
plotseling
A
suddenly
10
Q
besteden
A
to spend
11
Q
verdwenen, weg
A
gone
12
Q
in plaats van
A
instead of
13
Q
gedurende de werkdag
A
throughout the work day
14
Q
eigenaar
A
owner
15
Q
to arrive at work
A
op het werk aankomen
16
Q
boss
A
baas/leidinggevende
17
Q
eager
A
gretig
18
Q
to wait for
A
wachten op
19
Q
by 10.15 am
A
tegen 10.15 in de ochtend
20
Q
to waste
A
verspillen
21
Q
colleague
A
collega
22
Q
to return a call
A
iemand terugbellen
23
Q
suddenly
A
plotseling
24
Q
to spend
A
besteden
25
gone
weg/verdwenen
26
instead of
in plaats van
27
throughout the work day
gedurende de werk dag
28
owner
eigenaar
29
