Evolutie en ecologie Flashcards

(25 cards)

1
Q

Wat is evolutie?

A

De geleidelijke verandering van erfelijke eigenschappen binnen een populatie over generaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is natuurlijke selectie?

A

Individuen met gunstige eigenschappen hebben een grotere overlevingskans en voortplantingssucces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent survival of the fittest?

A

Organismen die het best zijn aangepast aan hun omgeving hebben de meeste kans om te overleven en voort te planten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is adaptatie?

A

Een erfelijke eigenschap die de overlevingskans en voortplanting vergroot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is genetische variatie en waarom is het belangrijk?

A

Verschillen in DNA binnen een populatie; het zorgt voor diversiteit en evolutiemogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is mutatie en welke rol speelt het in evolutie?

A

Een verandering in het DNA die nieuwe eigenschappen kan veroorzaken en zo bijdraagt aan variatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is genetische drift?

A

Willekeurige veranderingen in allelfrequenties binnen een populatie, vooral in kleine populaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het founder-effect?

A

Wanneer een kleine groep individuen een nieuwe populatie vormt, met beperkte genetische variatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is seksuele selectie?

A

Een vorm van natuurlijke selectie waarbij eigenschappen die gunstig zijn voor voortplanting worden bevoordeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het bottleneck-effect?

A

Een drastische afname van een populatie door een ramp, wat leidt tot minder genetische variatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem drie bewijzen voor evolutie.

A

Fossielen
Overeenkomsten in DNA
Overeenkomstige embryonale ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is homologe evolutie?

A

Wanneer verschillende soorten eenzelfde voorouder delen en overeenkomstige structuren hebben (bijv. voorpoten van zoogdieren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is analoge evolutie?

A

Wanneer verschillende soorten dezelfde functies ontwikkelen zonder een gemeenschappelijke voorouder (bijv. vleugels van vogels en insecten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is convergente evolutie?

A

Wanneer niet-verwante soorten vergelijkbare aanpassingen ontwikkelen door eenzelfde omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een overgangsfossiel?

A

Een fossiel dat kenmerken van twee verschillende groepen vertoont en evolutie aantoont (bijv. Archaeopteryx).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een soort?

A

Een groep organismen die onderling vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.

16
Q

Wat is allopatrische soortvorming?

A

Nieuwe soorten ontstaan door geografische isolatie.

17
Q

Wat is sympatrische soortvorming?

A

Nieuwe soorten ontstaan zonder geografische isolatie, bijvoorbeeld door ecologische verschillen.

18
Q

Wat is reproductieve isolatie?

A

Wanneer twee populaties zich niet meer met elkaar kunnen voortplanten door verschillen in gedrag, tijd of anatomie.

19
Q

Wat is co-evolutie?

A

Wanneer twee soorten zich in wisselwerking met elkaar ontwikkelen, zoals bloemen en bestuivers.

20
Q

Wat is ecologie?

A

De studie van de relaties tussen organismen en hun omgeving.

21
Q

Wat is een ecosysteem?

A

Een gebied waarin biotische (levende) en abiotische (niet-levende) factoren met elkaar in wisselwerking staan.

22
Q

Wat is een voedselketen?

A

Een reeks organismen waarbij energie en voedingsstoffen van het ene naar het andere niveau gaan.

23
Q

Wat is het verschil tussen autotrofen en heterotrofen?

A

Autotrofen (zoals planten) maken hun eigen voedsel.
Heterotrofen (zoals dieren) halen hun energie uit andere organismen.

24
Wat is een voedselpiramide?
Een diagram dat de biomassa of energiestroom in verschillende trofische niveaus binnen een ecosysteem weergeeft.