examenidioom h11 Flashcards
(55 cards)
1
Q
funds
A
geld
2
Q
to allocate
A
toewijzen, toekennen
3
Q
to purchase
A
kopen
4
Q
to transfer
A
overmaken
5
Q
to estimate
A
schatten
6
Q
prosperous
A
welvarend
7
Q
to boom
A
bloeien
8
Q
to thrive
A
bloeien
9
Q
(stock) exchange
A
(aandelen) beurs
10
Q
deficit
A
tekort (financieel)
11
Q
cut
A
bezuiniging
12
Q
additional
A
extra
13
Q
booth
A
kraampje
14
Q
corporation
A
bedrijf
15
Q
board
A
bestuur
16
Q
incentive
A
stimulans
17
Q
merchandise
A
koopwaar
18
Q
stock
A
voorraad
19
Q
commerce
A
handel
20
Q
liability
A
verantwoordelijkheid
21
Q
fare
A
tarief
22
Q
supplier
A
leverancier
23
Q
shortage of
A
tekort aan
24
Q
bargain
A
koopje
25
billboard
reclamebord
26
to target at
richten op
27
competitor
concurrent
28
turnover
omzet
29
major
belangrijk
30
debt
schuld
31
poverty
armoede
32
property
bezit
33
belongings
bezittingen
34
to inherit
erven
35
legacy
erfenis
36
wealthy
erg rijk
37
rate
tarief
38
exchange rate
wisselkoers
39
interest
rente
40
refund
vergoeding
41
handel
trade
42
werkloosheid
unemployment
43
geven
to provide
44
kosten
expenses
45
onderhandelen
to negotiate
46
vragen
to charge
47
eisen
to claim
48
met winst
at a profit
49
waarde
value
50
gebrek aan
a lack of
51
op mijn bankrekening
in my bank account
52
lenen van
borrow from
53
verschuldigd zijn
to owe
54
zich veroorloven
to afford
55
kassabon
receipt
