examenidioom H8 sports and leisure Flashcards
(55 cards)
1
Q
to compete
A
deelnemen
2
Q
competitive
A
prestatiegericht
3
Q
impartial
A
onpartijdig
4
Q
contest
A
wedstrijd
5
Q
contestant
A
deelnemer
6
Q
substitute
A
invaller, vervanger
7
Q
pitch
A
(sport) veld
8
Q
grandstand
A
tribune
9
Q
tournament
A
toernooi
10
Q
event
A
gebeurtenis
11
Q
challenge
A
uitdaging
12
Q
pursuit
A
bezigheid
13
Q
suspense
A
spanning
14
Q
jigsaw
A
puzzel
15
Q
achievement
A
prestatie
16
Q
equipment
A
uitrusting
17
Q
attempt
A
poging
18
Q
stamina
A
uithoudingsvermogen
19
Q
endurance
A
uithoudingsvermogen
20
Q
strength
A
kracht
21
Q
to defeat
A
verslaan
22
Q
to strive for
A
streven naar
23
Q
adept
A
bekwaam
24
Q
stage
A
podium
25
leading part
hoofdrol
26
facility
voorziening
27
victory
overwinning
28
defeat
nederlaag
29
effort
inspanning
30
draw
gelijkspel
31
award
prijs
32
to award
toekennen
33
spectator
toeschouwer
34
premier league
eredivisie, hoogste voetbalcompetitie
35
runner-up
tweede
36
trainers
sportschoenen
37
tracksuit
trainingspak
38
to dash
rennen, hardlopen
39
gear
uitrusting, spullen
40
voluntary
vrijwillig
41
vrije tijd
spare/ leisure time
42
vrijetijdsbesteding
pastime
43
aanzetten
to switch on
44
aan sport doen
to play a sport, to do a sport
45
fitnessen
work out
46
in vorm
in shape
47
presteren
to perform
48
lid
member
49
blessure
injury
50
training
training session
51
tegenstander
opponent
52
scheidsrechter
referee
53
halve finale
semi-final
54
valsspelen
to cheat
55
toegangsprijs
admission charge
