examenidioom H9 communication and information Flashcards
(55 cards)
1
Q
gossip
A
roddel
2
Q
rumour
A
gerucht
3
Q
subject
A
onderwerp
4
Q
topic
A
onderwerp
5
Q
to announce
A
aankondigen
6
Q
to convey
A
meedelen
7
Q
to endorse
A
goedkeuren
8
Q
to preach
A
preken
9
Q
statement
A
verklaring
10
Q
gesture
A
gebaar
11
Q
tabloid
A
roddelblad
12
Q
headlines
A
(kranten) koppen
13
Q
slip of the tongue
A
verspreking
14
Q
issue
A
kwestie
15
Q
ratings
A
kijkcijfers
16
Q
to highlight
A
benadrukken
17
Q
newsagent
A
kiosk, krantenverkoper
18
Q
editor
A
redacteur
19
Q
data
A
gegevens
20
Q
abbreviation
A
afkorting
21
Q
to browse
A
bladeren
22
Q
survey
A
(markt) onderzoek, enquête
23
Q
poll
A
opiniepeiling
24
Q
to indicate
A
te kennen geven
25
to imply
blijken uit, laten doorschemeren
26
to refer
verwijzen
27
to claim
beweren
28
to evade
ontwijken
29
regardless of
ongeacht
30
significance
belang
31
incomprehensible
onbegrijpelijk
32
oral
mondeling
33
verbal
mondeling
34
to exaggerate
overdrijven
35
to emphasize
benadrukken
36
to contradict
tegenspreken
37
in italics
schuingedrukt
38
to persuade
overhalen
39
to assure
verzekeren
40
to acknowledge
erkennen
41
aantekeningen maken
to make notes
42
kijker
viewer
43
toegeven
to admit
44
uitgeven
to publish
45
uitzenden
to broadcast
46
de boodschap overbrengen
to get the message across
47
reclamespotje
commercial
48
middel
means
49
mobieltje
mobile phone/ cellphone
50
sms'en
to text message
51
indruk
impression
52
contact houden
to keep in touch
53
meedelen
to inform
54
overtuigen
to convince
55
vertaling
translation
