examenidioom H3 health and care Flashcards
(55 cards)
1
Q
sane
A
geestelijk gezond
2
Q
pathological
A
ziekelijk (abnormaal groot)
3
Q
morbid
A
ziekelijk
4
Q
to heal
A
genezen
5
Q
to recuperate
A
herstellen
6
Q
to inoculate
A
inenten
7
Q
to benefit
A
goed doen
8
Q
strain
A
druk, belasting
9
Q
agony
A
ondraaglijke pijn
10
Q
cardiac arrest
A
hartstilstand
11
Q
obesity
A
zwaarlijvigheid
12
Q
paralysis
A
verlamming
13
Q
contagious
A
besmettelijk
14
Q
to neglect
A
verwaarlozen
15
Q
to monitor
A
controleren
16
Q
disabled
A
invalide
17
Q
retarded
A
zwakbegaafd
18
Q
to shiver
A
rillen
19
Q
to cough
A
hoesten
20
Q
to vomit
A
braken, overgeven
21
Q
to pant
A
hijgen
22
Q
to digest
A
verteren
23
Q
to collapse
A
in elkaar zakken
24
Q
to moan
A
kreunen
25
to suffocate
stikken
26
to go into rehab
afkicken (van drugs/ alcohol)
27
kidney
nier
28
germ
bacterie
29
sedative
kalmeringsmiddel
30
to soothe
verzachten
31
prescription
recept
32
cure
geneesmiddel
33
to administer
toedienen
34
to consult
raadplegen
35
lethal
dodelijk, zeer gevaarlijk
36
contaminated
besmet
37
incurable
ongeneeslijk
38
to subject to
onderwerpen aan
39
guinea pig
proefkonijn
40
to regain
terugkrijgen
41
behandeling
treatment
42
huisarts
GP (general practitioner)
43
eerste hulp
first aid
44
ziektekostenverzekering
health insurance
45
klacht
complaint
46
flauwvallen
to faint
47
bewusteloos
unconscious
48
koorts
fever
49
ziek worden
to fall ill
50
verstuiken
to sprain
51
ziekte
disease
52
wond
injury
53
geestelijk gehandicapt
mentally handicapped
54
herstellen
to recover
55
lijnen
to slim