examenidioom H6 life and living things Flashcards
(55 cards)
1
Q
conscious
A
bewust
2
Q
subconscious
A
onderbewustzijn
3
Q
species
A
(dier)soort
4
Q
mammal
A
zoogdier
5
Q
paw
A
poot, klauw
6
Q
chest
A
borst(kas)
7
Q
vein
A
ader
8
Q
bug
A
insect
9
Q
cockroach
A
kakkerlak
10
Q
ladybird
A
lieveheersbeestje
11
Q
fur
A
bont
12
Q
breed
A
ras
13
Q
vermin
A
ongedierte
14
Q
gender
A
geslacht
15
Q
stem
A
stengel
16
Q
hedge
A
haag
17
Q
maple
A
esdoorn
18
Q
shamrock
A
klaverblad
19
Q
fragrance
A
geur
20
Q
corpse
A
lijk
21
Q
to spoil
A
(ver)rotten, bederven
22
Q
mortality
A
sterfte(cijfer)
23
Q
predator
A
roofdier
24
Q
vulture
A
gier
25
to breed
fokken
26
fertile
vruchtbaar
27
soil
aarde
28
harvest
oogst
29
rural
landelijk
30
endangered
(met uitsterven) bedreigd
31
extinct
uitgestorven
32
captivity
gevangenschap
33
prey
prooi
34
vet
dierenarts
35
to wander
(rond)zwerven
36
to stroke
aaien
37
to snort
snuiven
38
to sigh
zuchten
39
to puke
overgeven
40
to ache
pijn doen
41
bestaan
existence
42
overleven
to survive
43
dakloos
homeless
44
lichamelijk
physical
45
zintuig
sense
46
zuurstof
oxygen
47
(in)slikken
to swallow
48
bewust
aware
49
aankomen (gewicht)
to gain, to put on
50
gewond
injured
51
zorg
care
52
verbouwen
to grow
53
schepsel, dier
creature
54
schadelijk
harmful
55
ongevaarlijk
harmless
