Farmaco Les 2 Flashcards

(40 cards)

1
Q

Geneesmiddel =

A

Vorm waarin geneeskrachtige stof aan gebruiker wordt toegediend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kinetiek definitie

A

Wat doet het lichaam met het geneesmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fases van kinetiek

A

Absorptie
Distributie
Metabolisme
Excretie
(Fases lopen door elkaar heen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dynamiek definitie

A

Wat doet het geneesmiddel met het lichaam (werking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Absorptie definitie

A

Proces waarmee het geneesmiddel zich in onveranderde vorm beweegt van plaats van toediening naar algemene circulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de enige toedieningsvorm waarbij absorptie geen rol speelt?

A

Intraveneus want het zit al in de bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar rekening mee houden mbt absorptie in maag?

A

Volume maag (nuchter=kleiner oplosvolume)
PH in maag (lege maag= lage ph)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is Biologische beschikbaarheid

A

Mate waarin geneesmiddel werkzaam is, aangeduid met F tussen 0 en 1. De hoeveelheid stof die uiteindelijk de algemene circulatie bereikt. F=1 bij iv, f<1 bij orale toediening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waardoor verlies van geneesmiddel bij orale toediening?

A

Slechte membraanpassage
Slechte wateroplosbaaraheid
Ontwerp van de toedieningsvorm
Afbraak werkzame stof in darmwand
Afbraak eerste passage lever (bloed vanuit darm komt langs lever, lever bekijkt hoe bloed eruit ziet en haalt stoffen eruit)
Interacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan je verlies van geneesmiddel voorkomen of verbeteren?

A

Iets veranderen aan geneesmiddel of toedieningsvorm: coating om geneesmiddel of iv (geen first-pass effect)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schijnbaar verdelingsvolume =

A

Om aan te geven of een geneesmiddel liever bindt in plasma of weefsel. Als je een geneesmiddel geeft en je een lagere spiegel meet, dan weet je dat dit middel voorkeur heeft voor weefsel binding. Hoog schijnbaar verdelingsvolume zorgt voor langere eliminatie tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welke fases van ADME vind eliminatie plaats en welke organen werken hieraan mee?

A

Metabolisme en excretie fase:
Lever: biotransformatie (omzetting) (CYP enzymen), first pass effect
Nieren: uitscheiding
Overig: long (bv alcohol), gal, darm, huid (bv knoflook)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is klaring?

A

Hoeveelheid bloed die per tijdseenheid van stof wordt ontdaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Halfwaardetijd =

A

Tijdsduur waarin de plasmaspiegel van het geneesmiddel in waarde halveert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Als het verdelingsvolume hoog is, wat doet dit met halfwaarde tijd?

A

Die is groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Als het getal voor klaring hoog is, wat doet dit met de halfwaardetijd?

A

Korter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het therapeutisch raam? Wat zegt onder en bovengrens

A

Raam waarin geneesmiddel werkt. Ondergrens is concentratie waarin effect optreedt. Bovengrens is bijwerkingen/toxiciteit.

18
Q

Welke leeftijdsgroepen ander therapeutisch raam?

A

Kind en oudere

19
Q

Hoe kan je medicijn starten?

A

Oplaaddosis, als je geen tijd hebt te wachten op steady-state
Insluipen, lijf laten wennen
Normale steady state na ongeveer 4 halfwaardetijden

20
Q

Rebound fenomeen

A

Klachten die voor behandeling bestonden komen in versterkte mate terug na abrupt staken

21
Q

Wanneer heb je geen effect meer van geneesmiddel bij stoppen?

A

Afhankelijk van ondergrens therapeutisch raam en halfwaardetijd
Soms laat je geneesmiddel uitsluipen, ivm bv ontrekkingsverschijnselen of reboundfenomeen

22
Q

Hoe werkt een geneesmiddel?

A
  • gaat reactie aan met receptor/bindingsplaats
    -opent/remt/sluit ionkanaal
  • remt enzym
  • invloed op transporteiwitten
23
Q

2 verschillende receptoren en hoe werkt dit

A

Agonist: geneesmiddel gaat op receptor en hierdoor gaat receptor aan (volledig of partieel)
Antagonist: geneesmiddel gaat op receptor en doet niks. Hierdoor is receptor bezet en kan geen lichaamseigen stof in je receptor

24
Q

Allergie

A

Een bijzondere, in de regel heftige reactie door overgevoeligheid

25
Intolerantie
Onvermogen om iets te verdragen
26
Tolerantie
Verminderde gevoeligheid voor langere tijd na langdurige toediening. Duurt lang voor je dit opbouwt maar ook lang om terug te kunnen draaien
27
Tachyfylaxie
Snelle gewenning / kortdurende verminderde gevoeligheid kort na toediening geneesmiddel
28
Resistentie
Ongevoelig worden voor een geneesmiddel, niet meer terug te draaien
29
Interactie
Verandering van werking van geneesmiddel door toediening van andere stof of geneesmiddel
30
Bijwerkingen 2 groepen/soorten
Type A: frequent, logisch. Samenwerkend met werkingsmechanisme. Bijvoorbeeld lage rr bij rr verlagers. Type B: zeldzaam, overgevoeligheidsreactie
31
Geneesmiddel interacties
Middel A + B hebben ander effect dan verwacht op grond van effect van middel A of middel B alleen. Effect kan zijn: sterker, zwakker, langer, korter.
32
3 soorten geneesmiddel interacties
1 farmaceutisch: kan ooo buiten het lichaam. Meestal adsorptie, soms inactiviteit. Vb melk+gnm 2. Farmacokinetisch: wanneer gnm elkaars kinetiek beïnvloeden. Vb ph is verhoogd waardoor opname veranderd 3. Farmacodynamisch: als gmn elkaars effect beïnvloeden
33
Farmaceutische interacties
Binding van geneesmiddel aan - ander gnm: calcium, magnesium, aluminium, zink, ijzer - voedsel: met name bij geneesmiddel met lage biologische beschikbaarheid: bifosfonaten, semaglutide, levothyroxine
34
Farmacokinetische interacties in absorptie fase
Verandering in opname: - verhoging ph in maag - vertraging maaglediging
35
Farmacokinetische interacties distributie fase
Verandering in distributie bij patiënten met verlaagd eiwitgehalte in hun bloed
36
Farmacokinetische interacties eliminatie fase
1 Eliminatie via nieren: uitscheiding verhogen of verlagen: probenecide 2 Eliminatie via lever: beïnvloeding CYP- enzymen (remming of acitiveren(inductie))
37
Uitleggen wat er gebeurt als CYP-enzym remmer of inductor toevoegt
Als je een remmer toevoegt dan stijgt de spiegel van het medicijn, want je remt de eliminatie fase Als je een inductor toevoegt dan daalt de spiegel, want je activeert de eliminatie fase
38
Voorbeeld CYP1A2 enzym
Afbraak clozapine, theofylline Remmers: ciprofloxacine Inductoren: sigarettenrook, rifampicine
39
Additie
2 geneesmiddelen die onderling uitwisselbaar zijn voor zelfde effect 1+1=2
40
Synergisme
2 geneesmiddelen die elkaars werking versterken 1+1=3