Frans bescherelle série 4 Flashcards
(43 cards)
1
Q
faire
A
doen, maken
2
Q
(se) taire
A
(ver)zwijgen
3
Q
plaire
A
bevallen, aanstaan
4
Q
déplaire
A
niet bevallen, niet aanstaan
5
Q
croire
A
hopen
6
Q
boire
A
drinken
7
Q
conduire
A
besturen
8
Q
construire
A
bouwen
9
Q
détruire
A
vernielen
10
Q
introduire
A
introduceren
11
Q
nuire (à)
A
schaden
12
Q
produire
A
produceren
13
Q
séduire
A
verleiden
14
Q
rire
A
lachen
15
Q
sourire
A
glimlachen
16
Q
dire
A
zeggen
17
Q
médire
A
kwaadspreken
18
Q
contredire
A
tegenspreken
19
Q
interdire
A
verbieden
20
Q
prédire
A
voorspellen
21
Q
lire
A
lezen
22
Q
écrire
A
schrijven
23
Q
décrire
A
beschrijven
24
Q
prescrire
A
voorschrijven
25
inscrire
inschrijven
26
rendre
teruggeven
27
défendre
verdedigen
28
descendre
afdalen
29
tendre
aanreiken
30
attendre
wachten
31
détendre
ontspannen
32
se détendre
zicht ontspannen
33
entendre
horen
34
prétendre
beweren
35
vendre
verkopen
36
perdre
verliezen
37
mordre
bijten
38
répondre
antwoorden
39
prendre
nemen
40
apprendre
leren, vernemen
41
comprendre
begrijpen
42
entreprendre
ondernemen
43
surprendre
verrassen
