Frans bescherelle série 4 (ned-frans) Flashcards
(44 cards)
1
Q
A
2
Q
doen, maken
A
faire
3
Q
(ver)zwijgen
A
(se) taire
4
Q
bevallen, aanstaan
A
plaire
5
Q
niet bevallen, niet aanstaan
A
déplaire
6
Q
hopen
A
croire
7
Q
drinken
A
boire
8
Q
besturen
A
conduire
9
Q
bouwen
A
construire
10
Q
vernielen
A
détruire
11
Q
introduceren
A
introduire
12
Q
schaden
A
nuire (à)
13
Q
produceren
A
produire
14
Q
verleiden
A
séduire
15
Q
lachen
A
rire
16
Q
glimlachen
A
sourire
17
Q
zeggen
A
dire
18
Q
kwaadspreken
A
médire
19
Q
tegenspreken
A
contredire
20
Q
verbieden
A
interdire
21
Q
voorspellen
A
prédire
22
Q
lezen
A
lire
23
Q
schrijven
A
écrire
24
Q
beschrijven
A
décrire
25
voorschrijven
prescrire
26
inschrijven
inscrire
27
teruggeven
rendre
28
verdedigen
défendre
29
afdalen
descendre
30
aanreiken
tendre
31
wachten
attendre
32
ontspannen
détendre
33
zicht ontspannen
se détendre
34
horen
entendre
35
beweren
prétendre
36
verkopen
vendre
37
verliezen
perdre
38
bijten
mordre
39
antwoorden
répondre
40
nemen
prendre
41
leren, vernemen
apprendre
42
begrijpen
comprendre
43
ondernemen
entreprendre
44
verrassen
surprendre