Frans bescherelle série 2 Flashcards
(40 cards)
1
Q
régner
A
regeren
2
Q
protéger
A
beschermen
3
Q
lever
A
(op)heffen
4
Q
modeler
A
modelleren, vormen
4
Q
se lever
A
opstaan
5
Q
geler
A
vriezen
6
Q
appeler
A
opbellen, roepen
7
Q
s’appeler
A
heten, noemen
8
Q
se rappeler
A
zich herinneren
9
Q
épeler
A
spellen
10
Q
renouveler
A
vernieuwen
11
Q
acheter
A
kopen
12
Q
racheter
A
terugkopen
13
Q
amener
A
meebrengen
14
Q
emmener
A
meenemen
15
Q
mener
A
leiden
16
Q
peler
A
pellen
17
Q
peser
A
wegen
18
Q
se promener
A
wandelen
19
Q
rejeter
A
teruggooien
20
Q
projeter
A
projecteren
20
Q
feuilleter
A
doorbladeren
21
Q
payer
A
betalen
22
Q
effrayer
A
doen schrikken
23
s'effrayer
schrikken
24
essayer
proberen
25
essuyer
afdrogen, afvegen
25
appuyer
drukken
26
jeter
werpen
27
ennuyer
vervelen
28
s'ennuyer
zich vervelen
29
employer
gebruiken
30
nettoyer
kuisen
31
se noyer
verdrinken
32
tutoyer
tutoyeren (jij zeggen)
33
vouvoyer
met u aanspreken
34
envoyer
sturen, verzenden
35
renvoyer
terugsturen
36
aller
gaan
37
s'en aller
weggaan
