Gaswisseling en uitscheiding Flashcards

(52 cards)

1
Q

Ademcentrum

A

Gedeelte in de hersenstam, dat de ademhaling regelt. Wordt beïnvloed door onder andere het koolstofdioxidegehalte van het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ademprikkel

A

Verandering in het koolstofdioxidegehalte van het bloed. Hierop reageert het ademcentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ademvolume

A

De hoeveelheid lucht die je met een rustige ademhaling in en uit ademt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ADH

A

Antidiuretisch hormoon. Hormoon dat de terugresorptie van water in de nierkanaaltjes stimuleert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aminozuur

A

Organische stoffen met carboxyl- en aminogroepen. Ongeveer 20 aminozuren spelen een rol als grondstof voor de vorming van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Astma

A

Het spierweefsel in de wand van de bronchiolen trekt zich onbewust samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bloeddruk

A

Druk die het bloed uitoefent op de wand van het bloedvat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bronchie

A

De luchtpijp vertakt zich in twee bronchiën. De wanden bevatten kraakbeenringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bronchiole

A

Fijnere zijtakjes van de bronchiën en bevatten spierweefsel i.p.v kraakbeenweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bulirubine

A

Galkleurstof, die ontstaan is bij de afbraak van hemoglobine uit rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Chemoreceptor

A

Zintuigcel, die geprikkeld wordt door de verandering in chemische samenstelling, bijv. het koolstofdioxidegehalte van bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cholesterol

A

Tot de sterolen behorende vetachtige stof, die in de meeste dierlijke weefsels en lichaamsvloeistoffen voorkomt en een bestanddeel is van dierlijke celmembranen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dode ruimte

A

Ongeveer 150 mL lucht komt niet verder dan de bronchie, luchtpijp, keel- of neusholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Exporatoir reservevolume

A

Hoeveelheid lucht die bij maximale ademhaling extra kan worden uitgeademd (ERV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gal (zure zouten)

A

Afscheidingsproduct van de lever, dat een mengsel is van o.a. galzure zouten. Deze galzouten emulgeren vetten en bevorderen de vertering van vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Galgang

A

Buis die gal afvoert van de galblaas naar de twaalfvingerige darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Glomerulus

A

Kluwentje van haarvaten in elk nierkapsel, speelt een rol in de ultrafiltratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Glycogeen

A

Polysacharide, opgebouwd uit glucose-eenheden. Glycogeen wordt als reservestof opgehoopt in bijvoorbeeld spier- en levercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hemoglobine

A

Kleurstof in rode bloedcellen, die zuurstof en koolstofdioxide bindt en daardoor voor het transport van deze stoffen zorgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoornlaag

A

Buitenste laag van de huid, welke bestaat uit afgestorven en verhoornde opperhuidcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hyperventilatie

A

Wie hyperventileert, ventileert meer dan nodig om het koolstofdioxide-gehalte in het bloed (de CO2) op de normale hoogte te houden

22
Q

Inspiratoir reservevolume

A

Hoeveelheid lucht die bij een maximale inademing extra kan worden ingeademd (IRV)

23
Q

Kapsel van Bowman

A

Nierkapseltje, hier wordt door ultrafiltratie voorurine gemaakt

24
Q

Kiemlaag (=slijmlaag)

A

De laag levende epitheelcellen van de opperhuid

25
Lederhuid
In de lederhuid liggen de warmte-, koude-, druk- en tastzintuigen. Verder liggen er in lederhuid zenuwen met pijnpunten, haarspiertjes, bloedvaten en zweetklieren
26
Lichaampje van Malpighi
Her nierkapseltje en de haarvatenkluwen (glomerulus) samen
27
Lis van Henle
Gedeelte van het nierkanaaltje in een niereenheid. In het nierkanaaltje wordt de voorurine geconcentreerd tot urine
28
Longblaasje
Gedeelte van de longen waar de gaswisseling tussen bloed en lucht plaats vindt
29
Longvlies
Bekleding van de longen. Het longblies is door een vloeistof gescheiden met het borstvlies
30
Nefron
Niereenheid, bestaande uit een nierkapsel, een haarvatenkluwen in het kapsel en een nierkanaaltje
31
Nierbekken
Deel van de nier waarin urine verzamelt wordt
32
Niermerg
Binnenste van de twee lagen van de nier. Hier wordt de echte urine gevormd
33
Nierschors
Buitenste van de twee lagen in de nier. Hier wordt de voorurine gevormd
34
Opperhuid
Buitenste laag, bestaat uit hoornlaag en slijmlaag
35
Oxyhemoglobine
Hemoglobine waarbij zuurstof aan het ijzer in de heemgroep(en) is gebonden
36
Plasma-eiwit
Eiwit in het bloedplasma
37
pO2
Partiële druk van O2 in bloed of andere lichaamsvloeistoffen
38
Restvolume
Hoeveelheid lucht die bij de maximale uitademing in je longen achterblijft
39
Stemband
Stevige vliezen die gaan trillen als er lucht langs komt
40
Strottenhoofd
Bovenste deel van de luchtpijp, hierin bevinden zich de stembanden
41
Talg
Vetachtige stof die wordt afgegeven door de talgkliertjes die het haar en de hoornlaag soepel houden
42
Terugresorptie
Resorptie van nuttige stoffen door middel van actief transport vanuit voorurine in het bloed
43
Trilhaarepitheel
Epitheel waarvan de buitenste laag uit trilhaarcellen bestaat, bijv. neusslijmvlies
44
Uitscheiding
Verwijdering van schadelijke en/of overbodige stoffen uit het interne mileu van een lichaam
45
Ultrafiltratie
Proces, waarbij kleine deeltjes in het bloed de wand van de bloedvaten en de haarvaten passeren. Grotere moleculen blijven hierbij in het bloed achter. Bij dit proces ontstaat voorurine.
46
Ureum
Organische stof, die het belangrijkste product van de eiwitafbraak bij zoogdieren vormt
47
Urine
Mengsel van afvalstoffen, lichaamsvreemde stoffen, overtollig water en overtollige zouten, uitgescheiden door de nieren
48
Urineleider
Buisje die urine vervoert van de nieren naar de urineblaas
49
Ventilatie
Het verversen van lucht
50
Verzamelbuisje
Kanaaltje in een nier waarin de urine uit de nierkanaaltjes verzameld wordt en dat uitmondt in het nierbekken
51
Vitale capaciteit
De hoeveelheid lucht die in 1 ademhaling maximaal kan worden uitgeademd (VC)
52
Voorurine
Vocht dat door de ultrafiltratie van het bloed in de nierkapsels terechtkomt