Geschiedenis H10 Begrippen Flashcards
Begrippenlijst H10"De strijd om de macht" (11 cards)
Leenheer
Een koning of hoge edelman die land (een leen) geeft aan iemand in ruil voor trouw en diensten.
Leenman
Iemand die een stuk land van een leenheer krijgt en daarvoor militaire of bestuurlijke taken uitvoert.
Feodaal koninkrijk
Een rijk waarin de koning zijn macht deelt met leenheren, wat leidt tot veel versnippering van macht.
Sacraal koningschap
Het idee dat de koning zijn macht van God kreeg en dus ook een religieuze rol had.
Erfopvolging
De gewoonte dat de macht automatisch overgaat op een familielid, meestal de oudste zoon.
Huwelijkspolitiek
Het sluiten van huwelijken tussen edelen of koninklijke families om allianties te vormen en gebieden te verenigen.
Militaire macht
De kracht van een koning of heer om oorlog te voeren en gezag af te dwingen via soldaten of ridders.
Huurlingen
Soldaten die tegen betaling vechten, vaak gebruikt als een koning geen eigen leger had.
Territoriaal koninkrijk
Een rijk waar de koning centrale macht uitoefent over een duidelijk afgebakend gebied, met vaste grenzen.
De Magna Carta
Een Engels document waarin de koning voor het eerst macht moest afstaan aan de adel; begin van het beperken van koninklijke macht.
Parlement
Een vergadering van vertegenwoordigers (adel, geestelijkheid en soms burgers) die de koning moesten adviseren of controleren, vooral over belastingen en wetten.