GOED lektion 5 Flashcards
(98 cards)
1
Q
de afrit
A
die abfart
2
Q
het verkeerslicht
A
die ampel
3
Q
het antwoord
A
die antwort
4
Q
de apotheek
A
die apotheke
5
Q
de arm
A
der arm
6
Q
het artikel
A
der artikel
7
Q
de dokterspraktijk
A
die artzpraxis
8
Q
de autostrade
A
die autobahn
9
Q
de bakkerij
A
die bäckerei
10
Q
het bad
A
die badewanne
11
Q
het balkon
A
der balkon
12
Q
de bank
A
die bank
13
Q
de boom
A
der baum
14
Q
het bericht
A
der bericht
15
Q
de postbode
A
der briefträger
16
Q
de brug
A
die brücke
17
Q
de borst
A
die brust
18
Q
de douche
A
die dusche
19
Q
de ingang
A
der eingang
20
Q
de bestuurder
A
der fahrer
21
Q
de rit
A
die fahrt
22
Q
de vis
A
der fisch
23
Q
de luchthaven
A
der flughafen
24
Q
de voet
A
der fuß
25
de haven
der hafen
26
de haak
der haken
27
de bushalte
die haltestelle
28
de hand
die hand
29
de handtas
die handtasche
30
de huid
der haut
31
de jas
die jacke
32
de job
der job
33
de koffie
der kaffee
34
de kaart
die karte
35
de kaas
der käse
36
de kelder
der keller
37
de kelner
der kellner
38
de kerk
die kirche
39
het hoofd
der kopf
40
het ziekenhuis
das krankenhaus
41
de hulpverlener
der krankenpfleger
42
de kruising
die kreuzung
43
de curve
die kurve
44
de lijn
die linie
45
de noodopname
die notaufnahme
46
het offer
das opfer
47
de parkeerplaats
der parkplatz
48
de plaats
der platz
49
de politieagent
der polizist
50
de pop
die puppe
51
het stadhuis
das rathaus
52
de reactie
die reaktion
53
de regen
der regen
54
de richting
die richtung
55
het schild
das schild
56
de pijn
der schmerz
57
de kast
der schrank
58
het zwembad
das schimmbad
59
de pagina
die seite
60
de zetel
das sofa
61
het station
die station
62
het stuk
das stück
63
het tankstation
die tankstelle
64
de telefooncel
die telefonzelle
65
het bord
der teller
66
de dood
der tod
67
de toiletten
die toilette
68
de deur
die tür
69
de oorzaak
die ursache
70
het verkeer
der verkehr
71
voorzichtig
die vorsicht
72
het bos
der wald
73
de weg
der weg
74
de worst
die wurst
75
het centrum
das zentrum
76
afslaan
abbiegen
77
aan het zijn
an sein
78
aankomen
ankommen
79
ademen
atmen
80
open zijn
auf sein
81
uitstappen
aussteigen
82
verkrijgen
bekommen
83
beschrijven
beschreiben
84
bloeden
bluten
85
brengen
bringen
86
drukken
drücken
87
beslissen
entscheiden
88
vieren
feiern
89
geven
geben
90
houden
halten
91
hangen
hängen
92
optillen
heben
93
halen
holen
94
hangen
hängen
95
rinkelen
klingeln
96
lopen
laufen
97
leggen
legen
98
liggen
liegen
