GOED lektion 7 Flashcards
(57 cards)
1
Q
de atmosfeer
A
die atmosphäre
2
Q
de bloes
A
die bluse
3
Q
de burgemeester
A
der bürgermeister
4
Q
de cd-rom
A
die cd-rom
5
Q
de chef
A
der chef
6
Q
de datum
A
das datum
7
Q
de haast/snelheid
A
die eile
8
Q
het ijs
A
das eis
9
Q
het resultaat/gevolg
A
der erfolg
10
Q
de herinnering
A
die erinnerung
11
Q
het eten
A
das essen
12
Q
de kleur
A
die farbe
13
Q
de vakantie
A
ferien
14
Q
het feest
A
das fest
15
Q
de firma
A
die firma
16
Q
de vlucht
A
der flug
17
Q
het rijbewijs
A
der führerschein
18
Q
het geschenk
A
das geschenk
19
Q
de gelukwens
A
der glückwunsch
20
Q
het hart
A
das herz
21
Q
de bruiloft
A
die hochzeit
22
Q
de knoedel
A
der kloß
23
Q
het liedje
A
das lied
24
Q
de nonkel
A
der onkel
25
het paar
das paar
26
het pakket
das päckchen
27
het feestje
die party
28
het pensioen
die rente
29
de verhuizing
der rücken
30
de zanger
der sänger
31
de chocolade
die schokolade
32
het plezier
der spaß
33
de tafel
die tafel
34
de wens
der wunsch
35
dragen/aanhebben
anhaben
36
kijken naar
anschauen
37
aansteken
anzünden
38
uitzoeken
auszuchen
39
bakken
backen
40
bezorgen
besorgen
41
bestaan
bestehen
42
branden
brennen
43
inladen
einladen
44
ervaren
erledigen
45
afwezig zijn/gebreken
fehlen
46
volgen
folgen
47
bevallen
gefallen
48
winnen
gewinnen
49
feliciteren
gratulieren
50
groeten
grüßen
51
trouwen
heiraten
52
geven
schenken
53
storen
stören
54
vertrekken/op reis gaan
verreisen
55
verstoppen
verstecken
56
vergeven
verzeihen
57
wensen
wünschen
