moeilijke woorden Flashcards
(56 cards)
1
Q
de brief
A
der Brief
2
Q
de letter
A
der buchstabe
3
Q
de groet
A
die gruß
4
Q
de jongen
A
der junge
5
Q
de nummer
A
die nummer
6
Q
de plaats
A
der ort
7
Q
de stad
A
die stadt
8
Q
de telefoon
A
das telefon
9
Q
de vergiffenis
A
die verzeihung
10
Q
de toekomst
A
die zunkuft
11
Q
spellen
A
buchstabieren
12
Q
gebruiken
A
verwenden
13
Q
leuk
A
toll
14
Q
omdat
A
denn
15
Q
het beroep
A
der beruf
16
Q
de solicitatie
A
die bewerbung
17
Q
de duitser
A
der deutsche
18
Q
de e-mail
A
die e-mail
19
Q
het formulier
A
das formular
20
Q
het gezicht
A
das gesicht
21
Q
het medicijn
A
die medizin
22
Q
de volgorde
A
die reihenfolge
23
Q
het record
A
der rekord
24
Q
de sport
A
der sport
25
de tekening
die zeichnung
26
de uitdrukking
der ausdruck
27
het voorbeeld
das beispiel
28
de bril
die brille
29
de televisie
der fernseher
30
de frigo
der kühlschrank
31
de muis
die maus
32
het mes
das messer
33
het moment
der moment
34
de nagel
der nagel
35
de rest
der rest
36
de schoen
der schuh
37
de stoel
der stuhl
38
de tafel
der tisch
39
het uur
die uhr
40
het vermaak
die unterhaltung
41
de zoo
der zoo
42
de indicatie
die anzeige
43
het idee
die idee
44
de mededeling/bericht
die nachtricht
45
de pauze
die pause
46
de belasting
die steuer
47
de afspraak
der termin
48
het einde
das ende
49
het vliegtuig
das flugzeug
50
het ontbijt
das früstück
51
het glas
das glas
52
het intervieuw
das interview
53
de morgen
der morgen
54
de passagier
der passagier
55
de banden
die reifen
56
de supermarkt
der supermarkt
