MOEILIJKE WOORDEN 2022 Flashcards
(113 cards)
1
Q
tekst, document
A
der Text, Texte
2
Q
het verleden
A
die Vergangenheit
3
Q
de toekomst
A
die Zunkunft
4
Q
trein
A
Der Zug
5
Q
sturen, zenden
A
schicken
6
Q
gebruiken
A
verwenden
7
Q
vandaag
A
heute
8
Q
hoe
A
wie?
9
Q
wie
A
Wer?
10
Q
geboorteplaats
A
der Geburtsort
11
Q
geboortedag
A
der Geburtstag
12
Q
hobby
A
das hobby, hobbys
13
Q
medicijn
A
die Medizin
14
Q
taal
A
die Sprache, Sprachen
15
Q
wijn
A
der Wein, weine
16
Q
woord
A
das Wort, Wörter
17
Q
verheugen, plezier doen
A
freuen
18
Q
denken, bedoelen
A
meinen
19
Q
wisselen
A
wechseln
20
Q
ongehuwd, vrijgezel
A
ledig
21
Q
altijd
A
immer
22
Q
helaas
A
leider
23
Q
toch, nochtans
A
trotzdem
24
Q
zonder
A
ohne
25
vork
die Gabel, gabeln
26
museum
das museum, museen
27
lepel
der löffel, löffel
28
muis
die maus, mäuse
29
mes
das messer, messer
30
studie
das studium, studien
31
conversatie, gesprek
die Unterhaltung
32
kamer
das zimmer, zimmer
33
betekenen
bedeuten
34
weid, ruim, veek
weitere
35
gewichtig, belangrijk
wichtig
36
bijna
fast
37
momenteel
zurzeit
38
ieder, elk, iedereen
jeder
39
sommige
manche
40
advertentie, kennisgeving
die Anzeige
41
bericht
die Nachricht, Nachrichten
42
belasting
die steuer, steuern
43
ontwaken, wakker worden
aufwachen
44
spijt hebben
leidtun
45
zacht, licht, fijn
leise
46
jammer
schade
47
dokterspraktijk
die arztpraxis, arztpraxen
48
snelweg
die autobahn, autobahnen
49
vluchthaven
der flughafen, flughäfen
50
huid
die haut
51
bocht
die kurve, kurven
52
spoed
die notaufnahme, notaufnahmen
53
zwembad
das schwimmbad, schwimmbäder
54
stuk
das stück, stücke
55
centrum
das zentrum, zentren
56
beslissen
entscheiden
57
schuiven
schieben
58
schelden
schimpfen
59
overstappen
umsteigen
60
achter
hinter
61
hopelijk
hoffentlich
62
keuken
die küche, küchen
63
gat
das loch, löcher
64
nabijheid, buurt
die Nähe
65
orde
die Ordnung, Ordnungen
66
band
der Reifen, reifen
67
zout
das salz
68
schakelaar
der schalter
69
supermarkt
der supermarkt
70
vakantie
der urlaub, urlaube
71
vertellen
erzählen
72
schilderen
malen
73
laat
spät
74
meestal
meistens
75
dadelijk
sofort
76
iets
etwas
77
de haast, het tempo
die Eile
78
rijbewijs
der führerschein, führerscheine
79
bruiloft
die hochzeit, hochzeiten
80
het feestje
das party, partys
81
het pensioen
die rente, renten
82
het plezier
der spaß, spaße
83
zorgen voor, uitvoeren, afhandelen
erledigen
84
gebreken, afwezig zijn
fehlen
85
vreselijk
furchtbar
86
bovendien
außerdem
87
nauwelijks
kaum
88
ophouden, stoppen
aufhören
89
bevallen, leuk vinden
gefallen
90
spreken
reden
onduidelijk spreken= undeutlich reden
91
afbreken
zerbrechen
92
dus
also
93
verven
anstreichen
94
schilderen
malen
95
wandelen
wandern
96
vandaag
heute
97
het begin
der anfang
98
opbellen
anrufen
99
vanaf wanneer/vanaf datum
seit
100
saai
langweilig
101
belangrijk
wichtig
102
vergeven
verzeihen
103
passen (iets passen)
passen
104
tot aan
bis zu
105
de weg
die straße
106
verkeerslicht
DIE ampel, Ampeln
107
hopenlijk
hoffentlich
108
ongeveer
ungefähr
109
rechtdoor
geradeaus
110
tot, voordat, totdat
bis
111
parkeren
abstellen
112
kruispunt
die kreuzung
113
iets
etwas
