GrandesLignes Chap 3 Fr-Ne Flashcards
(68 cards)
1
Q
la famille
A
de familie
2
Q
le grand-père
A
de opa
3
Q
la grand-mère
A
de oma
4
Q
l’oncle m
A
de oom
5
Q
la tante
A
de tante
6
Q
le cousin
A
de neef
7
Q
la cousine
A
de nicht
8
Q
les fruits m mv
A
het fruit
9
Q
le thé
A
de thee
10
Q
le pain
A
het brood
11
Q
la baguette
A
het stokbrood
12
Q
l’orange v
A
de sinaasappel
13
Q
le yaourt
A
de yoghurt
14
Q
le supermarché
A
de supermarkt
15
Q
la vie
A
het leven
16
Q
acheter
A
kopen
17
Q
jouer au foot
A
voetballen
18
Q
demain
A
morgen
19
Q
tu viens
A
jij komt
20
Q
je peux
A
ik kan
21
Q
les vacances v mv
A
de vakantie
22
Q
les activités v mv
A
de activiteiten
23
Q
le camping
A
de camping
24
Q
la caravane
A
de caravan
25
le restaurant
het restaurant
26
les jeunes m mv
de jongeren
27
l'enfant m/v
het kind
28
le frère
de broer
29
la sœur
de zus
30
en hiver
in de winter
31
en été
in de zomer
32
l'an m
het jaar
33
le soir
de avond, 's avonds
34
le chien
de hond
35
le pays
het land
36
rencontrer
ontmoeten
37
parler
praten
38
aider
helpen
39
il y a
er is, er zijn
40
premier
eerste
41
beaucoup
veel
42
toujours
altijd
43
le marché
de markt
44
grand(e)
groot
45
petit(e)
klein
46
au milieu
in het midden
47
aller
gaan
48
rentrer
thuiskomen
49
manger
eten
50
la couleur
de kleur
51
vert(e)
groen
52
rouge
rood
53
bleu(e)
blauw
54
jaune
geel
55
blanc, blanche
wit
56
noir(e)
zwart
57
la cuisine
de keuken
58
la salle de bains
de badkamer
59
en bas
beneden
60
le lit
het bed
61
l'armoire v
de kast
62
la chaise
de stoel
63
l'ordinateur m
de computer
64
la fenêtre
het raam
65
le mur
de muur
66
tu veux?
wil je?
67
déjà
al
68
la semaine
de week
