H2 Flashcards
(129 cards)
Wat zijn de twee belangrijkste componenten van een cel?
De nucleus en het cytoplasma
Waardoor wordt de nucleus van het cytoplasma gescheiden?
Het celkernmembraan / nucleaire membraan
Waardoor wordt het cytoplasma van het omliggende milieu gescheiden?
Het celmembraan / plasmamembraan
Hoe worden de verschillende stoffen die samen de cel vormen genoemd?
Het protoplasma
Waaruit bestaat het protoplasma voornamelijk? (5)
Water, ionen/elektrolyten, eiwitten, koolhydraten, en lipiden
Belangrijke intracellulaire ionen zijn: (5)
Kalium Magnesium Fosfaat Sulfaat Bicarbonaat
In welke twee typen kunnen intracellulaire eiwitten verdeeld worden?
Structurele eiwitten en functionele eiwitten
Waaruit bestaan structurele eiwitten?
Vooral lange filamenten, opgebouwd uit polymeren van veel eiwitmoleculen. Bijvoorbeeld om de microtubili van het cytoskelet te vormen
Waar bevinden fibrilaire eiwitten zich?
Extracellulair, vooral in het collageen en elastine van bindweefsel, vaatwanden, pezen, en ligamenten
Wat is de gezamelijke eigenschap van lipiden?
Ze zijn vetoplosbaar en allemaal slecht oplosbaar in water
Welke typen lipiden zijn het belangrijkst voor de cel? (3)
- Fosfolipiden
- Cholesterol
- Triglyceriden (in adipocyten/vetcellen).
De voornaamste opslag van energie in het lichaam:
Adipocyten, die voor 95% uit triglyceriden bestaan
In welke vorm slaan cellen een klein deel van de koolhydraten op?
Glycogeen, een onoplosbaar polymeer van glucose dat na depolymerisatie een snelle bron van energie is.
Welke cellen bevatten bovengemiddeld veel glycogeen? (2)
Skeletspiercellen, zo’n 3%
Levercellen, zo’n 6%
(meestal 1% in andere cellen)
Welke 6 membranen kun je vinden in de cel en organellen?
- Celmembraan
- Kernmembraan (van nucleus)
- Membraan van ER
- Membranen van mitochondria
- Membranen van lysosomen
- Membranen van Golgi apparaat
Wat is de structuur van een cellulair membraan, en uit welke bestandsdelen bestaat dit (4)
Een lipide dubbellaag (7.5 - 10 nanometer dik), met daarin
1) fosfolipiden
2) sphingolipiden
3) cholesterol
In het membraan vind je verder nog de globulaire eiwitten.
Via welke membraanstructuur kunnen water-oplosbare stoffen over het membraan bewegen?
Integrale membraaneiwitten (poriën)
Wat zijn de bestandsdelen van een fosfolipide molecuul (2)
Hydrofiele fosfaatkop (trekt water aan)
Hydrofobe vetzuur staart (waterafstotend)
Voor welke stoffen is een lipiden dubbellaag wel (3) en niet (3) permeabel
Wel: vetoplosbare stoffen zoals koolstofdioxide, zuurstof, en alcohol.
Niet: Wateroplosbare stoffen zoals glucose, urea, en ionen.
Verschillen tussen sphingolipiden en fosfolipiden? (2)
Sphingolipiden bevatten een sphingosine fosforkop ipv een glycerol groep, komt in kleinere hoeveelheden voor in celmembraan (vooral neuronen)
Functies van sphingolipiden (3)
o.a. bescherming tegen milieufactoren, signaaltransmissie, en adhesie van extracellulaire eiwitten
Effecten van cholesterol in het celmembraan? (2)
Bepaalde de fluiditeit (stijfheid) en permeabiliteit voor water en kleine moleculen. Hoe meer cholesterol, hoe minder doorlatend.
Welke typen membraaneiwitten zijn er? (2)
Integrale eiwitten, die door het gehele membraan reiken.
Perifere eiwitten, die maar aan één kant van het membraan zijn gebonden (meestal aan integrale eiwitten).