H35 Flashcards

(167 cards)

1
Q

twee onderdelen van immuniteit?

A

– innate (aangeboren) = non–specifiek
– acquired/adaptive (aanleren) = specifiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem onderdelen van innate immuniteit?

A
  1. fagocytosis door WBCs
  2. vernietigen van ingenomen microorganismen door zure omgeving van de maag
  3. resistentie van huid tegen invasie
  4. aanwezigheid van bepaalde chemicals en cellen in het bloed die aan invaders attachen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 4 van deze chemicals/cellen die invaders vernietigen? (onderdeel innate immunity)

A
  1. lysozyme (mucolytic polysaccharide attacks bacteria – oplossen)
  2. basic polypeptides (inactivate gram+ bacteria)
  3. complement complex (bacteria)
  4. natural killer lymfocyten (recognize and destroy foreign cells, tumor cells, and even some infected cells)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bestaat het complement systeem uit?

A

uit 20 eiwitten die geactiveerd kunnen worden om bacterien te vernietigen(De 11 eiwitten C1 t/m C9 + B & D het belangrijkst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doe Natural Killer (NK) lymfocyten?

A

herkennen en vernietigen lichaamsvreemde cellen, tumor cellen en geinfecteerde cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet het acquired immuun systeem?

A

vormt antibodies en/of activeert lymfocyten die specifieke organismen aanvalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom is immunisatie belangrijk?

A

Omdat iemand dan een 100.000x hogere dosis kan verdragen van een bepaalde invader dan iemand zonder immunizatie zou kunnen. Maar ook door het effect dat het beschermingsmechanisme bij een tweede infectie veel sneller tot stand komt omdat de witte bloedcellen ‘dormant’ liggen.

Kortom je bent veel meer beschermt en je lichaam kan veel meer hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Je hebt 2 soorten acquired immunity?

A

– humoral (B–cell immunity)
– cell–mediated immunity (T–cell immunity)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe noem je substanties waaraan de acquired immunity specifiek micoorganismen kan herkennen?

A

antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer is een stof vaak antigenic (bevat antigenen)?

A

Wanneer de Molecular Weight (Mw) >8000 dalton is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Naast de Mw waar hangt antigenicity ook vanaf?

A

Van de epitopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn epitopen?

A

Regelmatig terugkerende molecuul groepen op de oppervlakte van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe noem je de stamcellen van lymfocyten?

A

Multipotente hematopoetische stam cel (beenmerg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar differentieren hematopoietic stem cells in?

A

in lymphoid progenitor cellen (beenmerg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar gaan de lymphoid progenitor cellen heen om T cellen te worden? (chronologische volgorde)

A

Beenmerg (progenitor cellen) – thymus (T cellen) – lymphoid tissue (activated T cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar worden B cellen preprocessed?

A

in lever (mid–fetal life) en daarna in beenmerg (late–fetal life and after birth)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er na dat B cellen beenmerg verlaten?

A

Naar lymfe weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doet de thymus met de T cellen?

A

Zorgt dat ze specifiek worden voor een bepaalde microorganisme en dat ze niet op lichaamseigen reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe checkt de thymus dat een T cell niet op lichaamseigen reageert?

A

Hij mixt de T cellen met lichaamseigen antigenen, en als een T cell hierop reageeert, zal het vernietigd worden en gefagocytoseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoeveel T cellen worden vernietigd en gefagocytoseerd doordat ze op ‘self’ reageren?

A

90% van de cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer doet de thymus vooral zijn werk?

A

vlak voor de geboorte van een baby en voor een paar maanden daarna.

Daarna blijft de thymus wel wat doen, maar niet meer heel veel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer worden B cellen preprocessed in lever?

A

in midfetal live

(fetal = foetus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer worden B cellen preprocessed in beenmerg?

A

late fetal life en na geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Verschil T–cellen vs. B–cellen?

A

T–cellen vallen zelf microorganismen aan, terwijl B cellen antibodies maken die dat doen.

B cellen hebben een grotere diversiteit dan T cellen, kunnen veel meer soorten antibodies maken dan de diversiteit van T cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat wordt bedoelt met clone of lymfocyten?
lymfocyten in elke clone zijn hetzelfde, kortom ze herkennen hetzelfde (zelfde specificiteit)
26
Hoeveel genen coderen er voor alle miljoenen soorten antibodies en T lymfocyten?
100en tot 1000en genen
27
Hoe komt het dat zo weinig genen zoveel verschillende soorten antibodies en lymfocyten kunnen maken?
Het gehele gen voor het vormen van een T of B cell is niet aanwezig in de stamcellen, er zijn alleen heel veel verschillende soorten gensegmenten aanwezig in deze stamcellen, door deze gensegmenten te mixen in verschillende combinaties ontstaan er gehele genen. (doordat er 100en segmenten zijn en die allemaal in een andere volgordes gezet kunnen worden kun je makkelijk een miljoen verschillende antibodies/lymfocyten verkrijgen)
28
Hoeveel antilichamen heeft elke B cel op zijn oppervlak? Wat is daar handig aan?
Rond de 100.000 moleculen, hierdoor bindt het betreffende antigen direct aan een van de moleculen
29
Wat hebben T cellen op hun membraan waardoor ze antigenen kunnen herkennen?
T–cell receptoren/surface receptor proteins
30
Wat is de rol van macrofagen in verband met lymfocyten?
Macrofagen presenteren antigenen dmv cell–cell contact aan lymfocyten. Ook secreteren ze IL–1 wat lymfocyten activeert.
31
Hoe activeren de T-cellen de B lymfocyten?
T–helper cellen secreteren lymfokinen die specifieke B cellen activeren. Om precies te zijn IL 4, 5 en 6. Die worden daarom ook wel **B-cel groeifactoren** genoemd.
32
Welke type T–cellen secreet lymfokines?
T–helper cellen
33
Wat gebeurt er als een B–cell een antigen gepresenteerd krijgt waarvoor hij specifiek is?
Dan zal de B cell vergroten en het uiterlijk van een lymphoblast krijgen.
34
Waar kunnen lymphoblasten nog verder in differentieren?
plasmablasts
35
Wat gebeurt er in de plasmablast?
Cytoplasma breidt zich uit en de RER prolifereert snel. Hierna zal de plasmablast zich snel beginnen te delen.
36
Hoe snel kan een plasmablast zich delen?
1x in de 10 uur (ongeveer 9 delingen (dus 90 uur in totaal = 4 dagen).
37
Hoeveel plasma cellen heb je dan na 9 delingen?
2^9 = ongeveer 500 cellen in 4 dagen
38
Wat gebeurt er dan uiteindelijk met de volwassen plasmacel?
die produceert in rap tempo antilichamen (2000 moleculen/seconde)
39
Hoe lang duurt dit process van antibodies secretie van plasma cellen?
dagen/weken totdat de plasmacellen afsterven
40
Elke keer bij activatie van lymfoblasts zijn er een paar die niet plasma cellen worden, wat worden die dan wel?
geheugencellen
41
Hoe lang duurt het voordat de eerste antigen response opkomt?
1–week vertraging (maakt daarna antilichamen voor weken)
42
Hoe lang duurt het voordat de tweede antigen response opkomt?
binnen paar uur (maakt antilichamen voor maanden)
43
Hoe noem je B en T cellen die nog niet volwassen zijn?
Naieve T en B cells
44
Twee soorten plasma cellen?
short–lived plasma cellen: snelle productie, maar gaan na paar dagen ook weer dood Long–lived plasma cellen: kunnen jaren lang bescherming geven
45
Hoe worden antilichamen ook wel genoemd?
immunoglobulins (Igs)
46
Wat is Mw van antibodies?
160.000 – 970.000 Mw
47
Hoeveel % bedragen de antibodies van alle plasma proteins?
20%
48
Hoe zijn antibodies opgebouwd?
De meeste:2 light chains en 2 heavy chains Sommige: 10 light chains en 10 heavy chains (dit zijn dus de hele zware antibodies) !!Elke heavy chain is gekoppeld aan een light chain!!
49
Wat is het variabele deel van een antibody?
deel uiteinde heavy chain + uiteinde light chain
50
Wat is het constante deel van een antibody?
3/4 heavy chain + 1/2 light chain
51
Welk deel van een antibody is verschillend per type antigen?
variabele gedeelte
52
Wat bepaalt het constante deel van een antilichaam?
diffusiviteit, binding, bijvoorbeeld met het complement complex, permeabiliteit door de membranen.
53
Hoe zijn de light chains en heavy chains met elkaar verbonden?
combinatie van non–covalent en covalent (disulfide) bindingen
54
Welke soorten verbindingen maakt een antibody met een antigen?
1. hydrofobe 2. waterstofbruggen 3. ionic 4. vd Waals
55
Noem de themodynamic mass action law? Ka = affinity constant
ka = concentratie gebonden antibody – antigen / concentratie gebonden antibody*concentratie antigen = hoe sterk het antilichaam zich hecht met het antigeen
56
Wat is ka?
affiniteits constante: hoe sterk bindt het antilichaam met het antigeen
57
Het variabele gedeelte verschilt dus per specifieke antibody, hoe?
door verschillende structurele organisaties van aminozuren in variabele gedeelte.
58
Wanneer noem je een antibody bivalent?
Wanneer er 2 variabale delen zijn en dus 2 bindingsplekken
59
Wat is het meest aantal bindingsplaatsen wat een antibody kan hebben?
10
60
Noem de 5 klassen van antibodies?
IgM, IgG, IgA, IgD, IgE
61
Hoeveel % van alle antibodies is IgG?
75%
62
Welke antibody type is speciaal in allergy belangrijk?
IgE
63
Wat is er speciaal aan IgM?
Is erg groot en is belangrijk in de eerste primaire respons en heeft 10 bindingssplaatsen
64
Noem de twee mechanismen waarop antibodies hun werk doen?
1. directe aanval op indringer 2. door middel van activering complement systeem
65
Op welke 4 manieren kan een antibody de indringer inactiveren?
1. agglutination, meerdere microorganismen worden samengeklonterd. 2. precipitation, antilichamen plakken antigenen die oplosbaar zijn in het serum aan elkaar 3. neutralisatie, antilichamen bedekken de toxische oppervlakken 4. lysis, membranen micoorganismen aangevallen
66
Zijn de directe/primaire manieren van aanvallen sterk genoeg om de invader weg te krijgen?
Vaak niet, een groot deel wordt door complement systeem gedaan.
67
Wat is de belangrijkste functie van complement systeem?
om de acties van antibodies en fagocyten te versterken ('complimenteren') in het neutraliseren en vernietigen van pathogenen, beschadigde cellen te verwijderen en ontsteking te promoten
68
Wat zijn de belangrijkste complement eiwitten?
C1 t/m C9, B en D (dus 11 eiwitten in totaal)
69
Waarvoor zorgt C3a, C4a en C5a complement?
activeren mestcellen en basofielen, die histamine en heparine etc. uitscheiden (allergie, ontsteking).
70
Waarvoor zorgt **C3b** complement?
stimuleert **fagocytose** door neutrofielen en macrofagen van bacterien (opsonizatie), hierdoor vaak 100–voudige toename van bacteriën die vernietigd kunnen worden
71
Waarvoor zorgt C5a nog meer naast activeren mest cellen?
stimulatie van witte bloedcellen door chemotaxis
72
Wat doet C5b6789?
lysis of cellen (cytolytic complex) Het membrane-attack-complex (MAC) vormt een penetrerend kanaal in de celwand waardoor de cel door osmolysis openbarst
73
Belangrijk verschil tussen T en B cellen in hoe ze antilichamen herkennen?
B cellen kunnen intacte antigenen zelf herkennen terwijl T cellen ze alleen herkennen wanneer ze gepresenteerd worden door middel van MHC moleculen
74
Wat zijn de 3 belangrijkste antigen–presenting cells?
– macrofagen – B lymfocyten – dendritische cellen
75
Hoe noem je een dendritische cel ook wel?
accesory cells
76
Waar staat MHC voor?
Major histocompatability complex
77
Welke twee type MHCs zijn er en wat doen ze?
**MHC I**: presenteren antigenen aan cytotoxic T cellen (CD8+) **MHC II**: presenteren antigenen aan T helper cellen (CD4+)
78
waar bindt het antigen dat vast zit aan MHC op antigen presenting cell aan op de T cell?
T cell receptor bindt aan antigen
79
Hoeveel receptor sites zijn er op 1 T cell?
100.000
80
3 soorten T cellen + functie?
1) Cytotoxic T cell: kunnen zelf killen (CD8+) 2) T–helper cellen: kunnen niet zelf killen, helpen indirect (CD4+) 3) Regulatoire T cellen (supressor T cellen)
81
Hoeveel % van alle T cellen is T helper cell?
>75%
82
Functie T helper cellen?
helpen met functies immuunsysteem, d.m.v. protein mediators (lymphokines). (helpen met proliferatie en differentiatie van B cellen)
83
Noem drie sub-T helper cellen?
TH1, TH2, TH17
84
Wat veroorzaakt TH1 vooral?
Macrophage activatie, stimulatie IgG antilichaam productie
85
Wat veroorzaakt TH2 vooral?
IgE stimulatie productie Activatie mast cells en eosinophils
86
Wat veroorzaakt t-helpercel subset TH17 vooral?
Recrutering neutrophielen en monocyten
87
Welke immuuncellen maakt HIV kapot?
T helper cellen
88
Welke lymphokine heeft een sterk stimulerend effect op proliferatie van cytotoxische en regulatoire T cellen?
IL–2
89
Welke 3 interleukines hebben een specifiek sterk effect op induceren B cellen + antibodies?
IL–4,5,6
90
Hoe worden IL–4,5,6 ook wel genoemd?
B–cell stimulating factors/B cell growth factors
91
Wat zijn de 2 effecten van lymphokines op macrofagen?
– , Zorgen voor accumulatie van macrofagen in het ontstoken gebied – Activeren macrofagen voor meer fagocytosis
92
Welke interleukine zorgt voor positieve feedback van T helper cellen?
IL–2
93
Hoe noem je de eiwitten van cytotoxische T cellen die gaten in membraan van microorganisme maken?
perforines
94
Gaan cytotoxische T cellen dood nadat ze een cel gedood hebben?
Nee, ze kunnen maanden doorgaan.
95
Waarom zijn T regulatoire cellen belangrijk?
in het onderdrukken/negatieve feedback van de andere T cellen Het is ook belangrijk in de immuun tolerantie, waarmee bedoelt wordt dat T cellen niet het eigen lichaam aan gaan vallen.
96
Wanneer wordt de meeste tolerantie ontwikkeld?
tijdens preprocessing van T en B lymfocyten (hier kijken ze of ze reageren op lichaamseigen)
97
Hoe ontstaat auto–immuunziekte vaak?
Door dat lichaamseigen weefsel kapot gaat, waardoor er self–antigens vrijkomen en het immuunsysteem daarop reageert.
98
Wat is reumatische koorts (rheumatic fever)?
het lichaam valt gewrichten en het hart aan (hartkleppen vooral) na exposure met een bepaalde streptococcal toxin die een epitope heeft die lijken op self–antigens.
99
Wat is glomerular nephritis?
lichaam valt eigen membranen van glomeruli aan
100
Wat is myasthenia gravis?
lichaam maakt antilichamen tegen Acetylcholine receptor (verlamming)
101
Wat is Multiple Sclerosis (MS)?
immuunsysteem valt myeline om de zenuwen aan
102
Wat is Systemic lupus erythematosus (SLE)?
lichaam valt verschillende lichaamsweefsels aan op het zelfde moment.
103
Er zijn twee soorten immunisatie:
actieve: lichaam krijgt antigen binnen en maakt zelf een immuun respons hier op (maakt zelf antibodies) passieve: lichaam krijgt antibodies van buiten af en hoeft ze niet zelf te maken.
104
Hoelang blijft een passieve immunisatie effectief?
paar weken (paar uren/dagen wanneer het van een dier komt)
105
Wat is 'Delayed–Reaction Allergy'?
De eerste keer in aanraking met toxin geen reactie, maar wel activeren van T cellen. Wanneer je vaker in aanraking blijft komen met deze toxin zullen op den duur de T cellen naar site of antigen komen en een immuunreactie veroorzaken. voorbeeld: asthma, skin reacties.
106
Wat zijn atopische allergieën?
Allergieën die veroorzaakt worden door een niet–normale reactie van het immuunsysteem. Vaak genetische doorgegeven en is vaak i.c.m. IgE antibodies in het bloed.
107
Wat is een allergen?
een antigen dat specifiek met een IgE reagin antibody reageert
108
Wanneer een mast cell of een basofiel openbarst wat komt er dan uit?
–histamine –heparine –protease –slow reacting substand of anaphylaxis –eosinophil chemotactic substance –neutrophil chemotactic substance –platelet activating factors
109
Wat is anaphylaxis?
een vergaande allergische reactie door vasculaire systeem – vasodilatie – increased permeability capillairies (> loss of plasma from circulation) – bronchoconstriction
110
Wat geef je iemand met anaphylaxis? Wat gebeurt er als je die niet geeft?
adrenaline/epinefrine, anders gaat de persoon dood aan circulatory shock binnen een paar minuten
111
Wat is urticaria?
huidreactie door vasodilatatie (roodheid) en verhoogde permeabiliteit wat zwelling veroorzaakt.
112
Hoe noem je de zwellingen ook wel?
hives
113
Wat geef je iemand met urticaria?
antihistamine
114
Wat gebeurt er bij hooikoorts?
Vasodilatatie van neus capillairen, hierdoor een verhoogde druk en meer vloeistof druk.
115
Wat geef je mensen met hooikoorts?
antihistamine
116
Waarom geef je mensen met asthma geen antihistamine?
Omdat histamine niet een grote rol speelt bij asthma, maar de slow reacting substance of anaphylaxis voor bronchospasmes zorgt en je dus een bronchodilator en glucocorticosteroid wil geven.
117
Wanneer ontwikkel je pas de acquired immunity?
totdat je lichaam in aanraking is geweest met een bacterie, virus of toxine
118
Hoe lang is er meestal nodig om acquired immunity te ontwikkelen?
weken of maanden
119
Hoe worden beide typen van acquired immunity (cell–mediated en humoral) geactiveerd?
Door antigenen
120
Wat zijn antigenen vaak voor stoffen?
eiwitten of grote polysacchariden
121
Hoe worden antigenen ook wel genoemd?
antibody generators
122
Waarom zijn eiwitten en grote polysacchariden vaak antigenetic?
omdat ze vaak een Mw hebben van >8000 en dus ook genoeg epitopes hebben Ze hebben dus beide stereochemicale karakteristieken.
123
Hoe snel gaat iemand dood na geboorte, wanneer iemand geen lymfocyten kan ontwikkelen?
binnen dagen na geboorte, tenzij behandeling
124
Waar vind je de allermeeste lymfocyten in een lichaam? Waar nog meer?
lymfe nodes, ook in milt, submucosale gebieden van het maag–darmkanaal, de thymus en het beenmerg
125
Noem de stamcel van beide T en B lymfocyten?
multipotent hematopoietic stamcel
126
Waar differentieert de hematopoietic stamcel in voor beide T en B cellen?
common lymfoid progenitor cellen
127
Waar zijn B cellen voor het eerst ontdekt?
In vogels
128
In welk orgaan van vogels werden de B cellen ontdekt?
in 'bursa of Fabricus'
129
Waar hebben B cellen dus hun naam aan te danken?
Doordat ze voor het eerst in vogels in de 'Bursa of Fabricus' ontdekt zijn.
130
Noem de stappen in de ontwikkeling van T cellen?
1. Hematopoietic stamcel (beenmerg) 2. Common lymphoid progenitor cell (beenmerg) 3. Naive T cell (thymus) 4. Naive T cell ––> Activated T cell (lymfe weefsels)
131
Noem de ontwikkeling van B cellen?
1. Hematopoietic stamcel (beenmerg) 2. Common lymphoid progenitor cell (beenmerg) 3. Naive B cell ––> lymfoblast ––> plasmablast (lymfe weefsels)
132
Wat wordt er bedoelt met preprocessing T cellen?
snelle deling (1) van T cellen en ontwikkelen van extreme diversiteit (2) voor verschillende specifieke antigenen en niet reageren op self–antigens. (3)
133
Noem 2 eigenschappen eerste antigen reactie? (dus de eerste keer dat een B cell antibodies maakt tegen een specifiek antigen)
– Langzame opkomst (1 week delay) – Zwakke potentie – Antibodies hebben korte levensduur
134
Noem 2 eigenschappen van de tweede antigen reactie?
– Snelle opkomst (binnen paar uur) – Veel potentie – Antibodies hebben lange levensduur
135
Waarom is het dus belangrijk bij immunizatie (vaccineren bijv) dat je niet 1x een doses injecteerd maar meerdere keren?
Doordat dus de eerste keer vaak een langzame en zwakke reactie geeft met antibodies die een korte levensduur hebben, en wanneer je dan nog een 2e keer injecteerd zal dit veranderen in langdurige en snelle antibody reacties.
136
Waarom hoef je je niet te blijven vaccineren bij sommige ziektes als de mazelen, maar bijv bij de griep wel jaarlijks?
Doordat je bij de mazelen long–lived plasma cellen hebt en bij griep short–lived.
137
Wat is de 'hinge region' in antibodies?
Dat is de regio in het midden van een zware keten (dus er zijn 2 hinge regions, aangezien er ook 2 zware ketens per antibody zijn) (het verbindt de boven– en onderkant van een zware keten)
138
Naast de grootte van IgM wat is er nog meer interessant aan?
omdat ze een groot deel zijn van de primaire respons.
139
Hoe kan het dat IgM net heel erg effectief is terwijl er maar weinig van deze soort antibodies zijn?
doordat ze 10 binding sites hebben
140
Welke vorm hebben antibodies?
meestal Y–vormig
141
kan een antibody aan meerdere antigene tegelijk binden?
Ja, dit zorgt onder andere ook voor precipitation en agglutination
142
Waarvoor zijn complement factoren B en D belangrijk in complement system?
voor de conversie van C3 ––> C3b + C3a
143
Wat is er naast complement factoren B en D nodig voor de conversie van C3 naar C3a en C3b?
een Micro–organisme (zie plaatje boek)
144
Waar begint de complement cascade mee?
Binden van complement aan een antilichaam-antigeen complex.
145
Naast de ontstekings effecten van mast cellen en basofielen, zijn er ook nog andere complement producten die bijdragen aan ontsteking, welke 3 ontstekings effecten heeft complement nog meeR?
1. verhoogde bloedflow 2. lekkage van eiwitten in capillairen 3. interstitiele eiwitten die stollen in weefsel ruimtes
146
Wat is de functie van het stollen van interstitiele weefseleiwitten? 'walling of effect'
het voorkomen van bewegen van pathogeen door de weefsels.
147
Welke cel bevat MHC protein op oppervlakte?
Antigen–presenting cell (Dendriet, macrofaag of B cell)
148
Waar bindt MHC + antigen mee?
T cell receptor
149
Naast MHC en T cell receptor, wat bindt nog meer met elkaar van de antigeenpresenterende cel?
Cel–cel adhesion moleculen, dit is noodzakelijk om lang genoeg te kunnen binden aan antigeenpresenterende cel om geactiveerd te raken
150
Welke functies (3) hebben de lymfokinen van T helper cellen?
1. stimuleren cytotoxische T cellen, supressor T cellen en T helpercellen zelf door interleukin-2 2. proliferatie en differentatie B cellen door interleukins 4, 5 en 6 3. Activatie macrofaagsysteem
151
Waarvoor staat AIDS?
Acquired immunodeficiency syndrome
152
Spelen cytotoxische T cellen ook een rol in verwijderen van kankercellen?
Ja.
153
Hoeveel auto–immmuunziekten zijn er ongeveer ?
> 100
154
Op welke 3 manieren kan je iemand immunizeren?
– dood organisme – toxines die behandelt zijn met chemicals – levend organisme die is geattenueerd (verzwakt)
155
Hoe noem je IgE antibodies ook wel?
reagins/sensitieve antilichamen
156
Hoeveel IgE antibodies kan 1 mast cell binden?
500.000 (half miljoen)
157
Wat gebeurt er wanneer een antigeen aan het IgE antibody die aan een mast cell/basofiel zit bindt?
Dan zal de mestcel/basofiel al die stoffen vrijlaten doordat de celmembraan veranderd en scheurt
158
Welke stof veroorzaakt de vasodilation in het gehele lichaam, verhoogde permeabiliteit tijdens anafylaxis?
histamine in bloedbaan.
159
Hoe snel kan je doodgaan van deze anafylaxische circulatoire shock?
binnen een paar minuten tenzzij je behandeld wordt met adrenaline.
160
Waarom is Adrenaline dan belangrijk
die counteracts (tegengesteld) de effecten van histamine.
161
Lymfe weefsel is gunstig verdeeld in het lichaam om vijandige organismen of toxines te onderscheppen voordat zij zich te sterk kunnen verspreiden. Wat is het eerste wat indringers tegenkomen?
Meestal eerst in weefselvloeistoffen terecht en dan door lymfevaten naar de lymfeklier of ander lymfoïde weefsel vervoerd.
162
Noem een voorbeeld?
Het lymfoïde weefsel van de maag–darmwanden wordt direct blootgesteld aan antigenen die vanuit de darm binnendringen.
163
Voor hoeveel antigenen heeft een T–cel of B–cel specificiteit?
1 antigen, of een aantal zeer vergelijkbare antigenen, met dezelfde stereochemische kenmerken
164
Waaruit bestaan de receptoren op de T–cel die binden met antigen?
Een variabele eenheid die lijkt op het variabele gedeelte van het humorale antilichaam, en het stamgedeelte die is stevig gebonden aan het celmembraan van de T–lymfocyt.
165
hoe heten cytologische T–cellen ook?
killer cellen
166
Voor welke ziekten worden de immunisatie manieren gebruikt?
1. dode organismen: tyfus, kinkhoest, difterie, bacteriele ziekten 2. toxines chemisch behandeld: tetanus, botulisme, toxische ziekten 3. levend verzwakt organisme: pokken, gele koorts, polio, mazelen, virale ziekten
167
waarin zitten de eiwitten van het complement systeem?
in bloedplasma en de eiwitten lekker in weefsel vloeistof