H34 Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat het immuunsysteem? (2)

A
  1. aspecifieke immuniteit: vernietiging van lichaamsvreemde materialen door fagocytose
  2. adaptief immuunsysteem: vormen van antilichamen of activatie van lymfocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke (3) types witte bloedcellen worden gevormd in het beenmerg?

A

Granulocyten, monocyten en een paar lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke (2) types witte bloedcellen worden gevormd in lymfeweefsel

A

Lymfocyten en plasmacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de (6) types witte bloedcellen zijn er, en in wekle concentraties?

A
  • Neutrofielen 62%
  • lymfocyten 30%
  • monocyten 5.3%
  • eosinofielen 2.3%
  • basofielen 0.4%
  • en (soms) plasma cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Van welk type witte bloedcel zijn bloedplaatjes afgeleid

A

Megakaryocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke (3) types witte bloedcellen zijn polymorfonucleaire cellen (celkern heeft meerdere lobben)

A

Neutrofielen, eosinofielen en basofielen
(dus de granulocyten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke type witte bloedcellen hebben een granulair uiterlijk

A

Granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke (3) types witte bloedcellen zijn granulocyten

A

Neutrofielen, eosinofielen en basofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke (2) types witte bloedcellen gebruiken fagocytose of laten antimicrobiale of inflammatoire stoffen los om het lichaam te beschermen tegen binnengetreden organismen

A

Granulocyten en monocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk type cel heeft de specifieke functie om het bloedstollings- mechanisme te activeren? Hoe worden deze ook genoemd?

A

Bloedplaatjes of trombocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoeveel witte bloedcellen heeft een volwassen mens ongeveer in haar bloed

A

7000 per microliter
(dus vele malen minder dan rode bloedcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel rode bloedcellen heeft een volwassen mens ongeveer in het bloed?

A

5 miljoen per microliter
(dus veel meer dan witte bloedcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Van de totale hoeveelheid witte bloedcellen, wat is het normale percentage neutrofielen?

A

62,00%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Van de totale hoeveelheid witte bloedcellen, wat is de normale hoeveel procent is eosinofielen?

A

2,30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Van de totale hoeveelheid witte bloedcellen, wat is de normale hoeveel procent is basofielen?

A

0,40%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Van de totale hoeveelheid witte bloedcellen, wat is het normale percentage monocyten?

A

5,30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Van de totale hoeveelheid witte bloedcellen, wat is het normale percentage lymfocyten?

A

30,00%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de hoeveelheid bloedplaatjes in bloed?

A

300.000 per microliter (150.000–400.00)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de (2) grote cellijnen bij de ontwikkeling van de witte bloedcellen?

A

Myelocytische en lymfocytische cellijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar start de myelocytische cellijn mee?

A

Myeloblasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke volwassen WBC’s komen uit de myelocytische lijn?

A

Neutrofielen, eosinefielen, basofielen, monocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar start de lymfocytische cellijn mee?

A

Lymfoblasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar worden de granulocyten en monocyten gevormd en opgeslagen?

A

In het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar bevinden de meeste lymfocyten en plasmacellen zich?

A

In de lymfeweefsels, zoals lymfeklieren, milt, thymus, amandelen, beenmerg en Peyer’s patches (darmen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoeveel meer of minder witte bloedcellen zijn normaal opgeslagen in het beenmerg, vergeleken met wat er circuleert in het bloed?

A

Ongeveer 3 keer zoveel opgeslagen in het beenmerg dan rondcirculeren in het bloed (voorraad voor 6 dagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar bevinden de lymfocyten zich na het productie?

A

In lymfoïdeweefsel, een klein gedeelte circuleert in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar worden megakaryocyten gevormd

A

In het beenmerg, hier vallen ze uiteen in bloedplaatjes die naar het bloed gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de functie van bloedplaatjes?

A

Initiëren de bloedstolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe lang circuleren granulocyten in het bloed

A

4 tot 8 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de levensduur van een granulocyt wanneer het in weefsel zit waar het nodig is?

A

4 tot 5 dagen (bovenop de 4 tot 8 uur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer is de levensduur van granulocyten verkort naar een paar uur, ondanks dat het in weefsel zit

A

Bij een ernstige infectie, ze voeren dan hun functie uit en sterven af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe lang circuleren monocyten in het bloed

A

10 tot 20 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat gebeurt er wanneer monocyten in een weefsel treedt?

A

Ze zwellen tot een veel grotere grootte en worden weefselmacrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe lang kunnen weefselmacrofagen in weefsel leven?

A

Meerdere maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe lang is de levensduur van lymfocyten?

A

Meerdere weken of maanden (afhankelijk van de benodigdheden van het lichaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe komen lymfocyten in de bloedcirculatie?

A

Via de lymfedrainering uit de lymfeklieren en andere lymfoïde weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe gaan lymfocyten uit het bloed terug de weefsels in?

A

Diapedese/extravasatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welk type witte bloedcellen zijn constant in circulatie in het lichaam

A

Lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe vaak worden de bloedplaatjes in het bloed vervangen

A

Elke 10 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoeveel bloedplaatjes worden per dag gevormd voor elke microliter bloed

A

30.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is een ander woord voor extravasatie

A

Diapedese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Vooral welke (2) types witte bloedcellen vallen aan en vernietigen binnengetreden bacteriën, virussen en ziektes?

A

Neutrofielen en weefselmacrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de onvolwassen versie van weefsel macrofagen

A

Monocyten (in de bloedbaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoeveel groter worden monocyten wanneer ze zwellen tot weefselmacrofagen?

A

Diameter kan 5 keer zo groot worden, 60 tot 80 micrometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe worden witte bloedcellen aangetrokken tot de weefsels waar ze nodig zijn? Leg dit proces uit.

A

Door chemotaxis. Ze worden naar de ontstekingshaard aangetrokken door stoffen die worden uitgescheiden door de bacteriën die de ontsteking veroorzaken.Ze kruipen over het wand van het bloedvat door middel van ameboïde bewegingen, dit heet marginatie. Ze wurmen zich dan tussen de endotheelcellen van de capillairen door middel van diapedese/extravasatie. Vervolgens verplaatsen de WBC zich naar de concentratiegradiënt, waar ze beginnen met de fagocytose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Noem (4) voorbeelden die chemotaxis kunnen veroorzaken

A
  1. bacteriële of virale toxines
  2. afbraakproducten van de ontstoken weefsels
  3. reactieproducten van het complementsysteem
  4. reactieproducten van plasma–stolling in het ontstoken gebied
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Op basis van waarvan (3) wordt materiaal geselecteerd voor fagocytose, dus hoe wordt lichaamseigen van lichaamsvreemd onderscheiden?

A
  1. Natuurlijke structuren hebben glad weefsel en zijn daardoor niet vatbaar voor fagocytose. Een ruw oppervlak wel eerder.
  2. Natuurlijke structuren hebben een eiwitcoating dat hun beschermd, lichaamsvreemd weefsel niet
  3. Antilichamen binden zich met bacteriën, die combineren met C3 uit het complementsysteem. Die hechten zich vervolgens aan het membraan van de fagocyt. Dit proces heet opsonisatie (selected for destruction).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de naam van het process waarbij een pathogeen is geselecteerd voor fagocytose?

A

Opsonisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Leg het proces van fagocytose door neutrofielen en macrofagen uit (hoe doen ze dit).

A

Neutrofiel hecht zich aan het deeltje en vormt pseuodopodia, die het deeltje omsluiten. Hierdoor ontstaat een fagocytisch blaasje, een fagosoom. Deze fuseert met een lysosoom, waardoor er verteringsenzymen (proteolytische enzymen, lipases, oxidases) in het blaasje komen. Dit heet nu een digestief blaasje of een fagolysosoom. Vervolgens worden de eindproducten uitgescheiden door exocytose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

De naam van een losgebroken fagocytotisch blaasje

A

Fagosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoeveel bacteriën kan een enkele neutrofiel fagocyteren voordat de neutrofiel wordt geinactiveerd en afsterft?

A

3 tot 20 bacteriën
(dus veel minder dan een macrofaag)

52
Q

Hoeveel bacteriën kan een enkele weefsel macfrofaag fagocyteren?

A

100 bacteriën
(dus veel meer dan een neutrofiel). Kan ook veel grotere en meer soorten deeltjes fagocyteren.

53
Q

Hoe heet een intracellulair blaasje gevuld met proteolytische enzymen?

A

Lysosoom

54
Q

Wat bevatten de lysosomen van macrofagen, wat die in neutrofielen niet bevatten? En wat kunnen die?

A

Lipases, deze kunnen het dikkere lipide membraan van sommige bacteriën verteren, zoals de tuberculosebacterie.

55
Q

Hoe heet het organel dat oxiderende stoffen produceert? Noem enkele van de oxiderende stoffen

A

Peroxisoom
* Superoxide (O2-)
* Waterstofperoxide (H2O2)
* Hydroxide-ionen (OH-)

56
Q

Wat beschermt sommige bacteriën, zoals tuberculosis bacillus, tegen lysosomale vertering?

A

Beschermende eiwitlaag

57
Q

Wat is het verschil tussen lysosomen en peroxisomen?

A

lysosomen zijn voornamelijk betrokken bij de afbraak van macromoleculen en celrecycling door middel van enzymen (lyse), terwijl peroxisomen voornamelijk betrokken zijn bij het afbreken van moleculen door middel van oxidatie (bijv. door middel van waterstofperoxide).

58
Q

Zijn alle weefselmacrofagen, mobiele macrofagen?

A

Nee, sommige monocyten zitten maanden in de weefsels totdat ze nodig zijn, waarna ze weer mobiele macrofagen kunnen worden (bijv. door gestimuleerd te worden met chemotaxis).

59
Q

Hoe heet het systeem waarmee macrofagen en monocyten in praktisch elk weefsel gebied in het lichaam reageren op ontsteking? (twee namen)

A

Het monocyt–macrofaag systeem of het reticuloendothele systeem

60
Q

Van welke stamcellen origineren (bijna) alle cellen in het reticuloendothele systeem?

A

Monocytische stamcellen

61
Q

Hoe worden macrofagen genoemd die voornamelijk in de huid vreemde deeltjes en andere materialen fagocyteren?

A

Histiocyten

62
Q

Als vreemde deeltjes niet lokaal worden verwoest als ze het lichaam binnenkomen, hoe verplaatsen ze zich daarna? En wat gebeurt er dan met ze?

A

Ze verplaatsen zich via het lymfe naar de lymfeklieren en lymfeweefsels, waar in een netwerk van sinussen macrofagen vastzitten. Hier worden ze vervolgens alsnog gefagocyteerd.

63
Q

Benoem de vier onderdelen van de organisatie van een lymfeklier.

A
  • Afferente lymfevaten:
    Lymfevaten die lymfevocht naar de lymfeklier transporteren.
  • Nodale mergsinussen:
    Ruimtes in de lymfeklier waar lymfevocht stroomt en immuuncellen zich bevinden.
  • Hilus:
    Het gebied waar bloedvaten en lymfevaten de lymfeklier binnenkomen en verlaten.
  • Efferente lymfevaten:
    Lymfevaten die lymfevocht weg van de lymfeklier transporteren.
64
Q

Via welke lymfevaten komt lymfe aan in de lymfeklieren

A

Afferente lymfevaten (Aankomen)

65
Q

Via welke lymfevaten verlaat het lymfe de lymfeklieren

A

Efferente lymfevaten (wEg)

66
Q

Hoe heet de structuur in lymfeklieren, waar doorheen het lymfe bij de efferente lymfevaten komt, waar het de lymfeklier verlaat?

A

Hilus

67
Q

In het alveolaire membraan, als indringers worden verteerd door weefselmacrofagen, waar eindigen dan de verteerde producten?

A

Het lymfe

68
Q

In het alveolaire membraan, als indringers niet kunnen worden verteerd door weefselmacrofagen, wat wordt er dan gevormd?

A

Een reuzencel (giant cell), een samensmelting van meerdere macrofagen

69
Q

Noem (3) voorbeelden van indringers die, in het alveolaire membraan, in een reuzecelcapsule terrecht komen.

A

Tuberculosis bacilli, silica stof deeltjes, en koolstof deeltjes

70
Q

Hoe heten de weefselmacrofagen in de lever? Waar beschermen deze tegen?

A

Kupffer cellen, beschermen tegen de enorme hoeveelheid bacteriën in de ingewanden. Is enorm effectief in het filteren, er komen bijna geen bacteriën in de circulatie terecht.

71
Q

Wanneer indringers in de algemene bloedcirculatie gekomen zijn, in welke twee organen worden ze dan alsnog door macrofagen vernietigd?

A

De milt en het beenmerg

72
Q

Welk orgaan is vergelijkbaar met lymfeklieren, maar in plaats van lymfe stroomt er bloed doorheen?

A

De milt

73
Q

Hoe worden deeltjes gefilterd door de milt? Beschrijf het proces.

A

De capillairen zijn erg poreus waardoor bloed eruit stroomt in de koorden van rode pulp. Bloed wordt door het netwerk van deze koorden geperst en stroomt vervolgens door venen sinussen. In de rode pulp en sinussen worden de vreemde deeltjes en oude rode bloedcellen verwijderd door macrofagen voordat het bloed terugkeert naar de bloedbaan.

74
Q

Wat zijn de karakteristieken van inflammatie (5 ontstekingsreacties)?

A
  1. Lokale vasodilatie
  2. Verhoogde capillaire permeabiliteit
  3. Stolling van vloeistof in interstitiële ruimtes
  4. Migratie van granulocyten en monocyten naar beschadigd weefsel
  5. Zwelling
75
Q
  1. Welke (4) stoffen kunnen ontstekingsreacties veroorzaken?
  2. Welke (2) systemen kunnen ontstekingsreacties veroorzaken?
  3. Welk stof (1) die onderdeel is van het adaptief immuunsysteem kan ontstekingsreacties veroorzaken?
A
  1. Histamine, bradykinine, serotonine, prostaglandines
  2. Reactieproducten van het bloedstollingssysteem en het complementsysteem
  3. lymfokines, die afgegeven worden door T-cellen
76
Q

Hoe heten de stoffen die door gesensibiliseerde T cellen worden uitgescheden, die een ontstekingsreactie kunnen veroorzaken?

A

Lymfokines

77
Q

Hoe snel na het activeren van het macrofaag systeem, beginnen de macrofagen met het opeten en verwoesten van weefsels?

A

Binnen een paar uur

78
Q

Wat is een van de eerste effecten van een ontsteking?

A

Het ‘walling off effect’. Het beschadigde gebeid wordt ommuurt van de rest van de weefsels door fibrogeenstolsels, zodat de pathogeen zich niet kan verspreiden.

79
Q

Waaraan is de intensiteit van de ontstekingsreactie vaak proportioneel aan?

A

De mate van weefselschade

80
Q

Leg het ‘walling of effect’ uit in relatie tot stafylokokken en streptokokken, en leg uit waarom het ene vaak erger uitkomsten heeft dan het ander.

A

Stafylokokken geven veel sterkere weefselschade door dodelijke cellulaire toxines, maar hierdoor vindt het ommuren veel sneller plaats waardoor het zich niet kan verspreiden. Streptokokken geven niet veel weefselschade, waardoor het ommuren langzaam plaatsvindt. Hierdoor kunnen streptokokken zich beter verspreiden wat een ergere uitkomst geeft dan bij de schadelijkere stafylokokken en dit kan zelfs dodelijk zijn.

81
Q

Hoe heten de weefsel macrofagen in de longen

A

Alveolaire macrofagen

82
Q

Hoe heten de weefsel macrofagen in de hersenen

A

Microglia

83
Q

Waaruit bestaat de eerste lijn van verdediging tegen infectie tijdens het eerste uur van ontsteking?

A

Weefselmacrofagen, die al ter plaatse zijn, breken los en worden gemobiliseerde macrofagen die tijdens het eerste uur bescherming bieden.

84
Q

Beschrijf de tweede lijn van verdediging. Hoe komen deze cellen ter plaatse (beschrijf 3 stappen)?

A

Na het eerste uur komen grote aantallen neutrofielen uit het bloed in het weefsel, door middel van cytokines TNF en IL-1.

  1. Neutrofielen worden naar de vaatwand getrokken door adhesiemoleculen die tijdens de ontsteking worden geactiveerd. Daar hechten ze zich aan ICAM-1 en selectinen op endotheelcellen met behulp van integrinen die zich op de neutrofiel bevinden. Hierdoor kunnen ze zich langs de vaatwand “marginaliseren”.
  2. Dan passeren de neutrofielen e bloedvatwand via diapedese, waarbij ze tussen de endotheelcellen doorglippen.
  3. Neutrofielen bewegen naar de plaats van ontsteking door chemotaxis, geleid door chemische signalen.

Dit hele proces wordt ook wel extravasatie genoemd (maar wordt vaak afwisselend met diapedese gebruikt.

85
Q

Wat zijn (2) voorbeelden van adhesiemoleculen op de vaatwand in marginatie?

A

Selectines en intercellulair adhesie molecuul–1 (ICAM–1)

86
Q

Met welk molecuul op de neutrofielen binden de adhesiemoleculen tijdens marginatie?

A

integrine

87
Q

Hoe heet het effect waar neutrofielen plakken aan de wanden van capillairen en aderen in het geinflammeerde weefsel

A

Marginatie

88
Q

Hoe heet de doorgang van witte bloedcellen door de intacte wanden van de capillairen?

A

Diapedese

89
Q

Hoe heet het proces van verplaatsing door de capillairen naar de weefsels van neutrofielen en/of monocyten?

A

Extravasatie

90
Q

Hoe lang na weefselschade start, wordt het gebied goed bevoorraad met neutrofielen?

A

Binnen een paar uur

91
Q

Waarom kunnen neutrofielen direct hun functies uitvoeren wanneer ze aankomen in beschadigd weefsel?

A

Omdat ze al volwassen zijn

92
Q

Hoeveel verveelvoudigt de hoeveelheid neutrofielen in het bloed binnen een paar uur na de start van acute zware ontsteking? Hoe heet dit?

A

ongeveer 5 keer zoveel, van ongeveer 5000 naar 25000 neutrofielen. Dit heet neutrofilie.

93
Q

Hoe komt het proces van neutrofilie op gang?

A

Ontstekingsproducten komen in de bloedbaan en gaan naar het beenmerg, waar ze de opgeslagen neutrofielen mobiliseren.

94
Q

Wat is de derde linie van verdediging? Hoe lang duurt het voordat dit proces op gang komt en waarom?

A

Een macrofaaginvasie. Dit duurt enkele dagen. Er zijn veel minder mobiele monocyten en opgeslagen monocyten in het beenmerg dan neutrofielen. Het duurt daardoor langer (dagen tot enkele weken) totdat dit effect heeft, omdat het beenmerg nieuwe monocyten moet aanmaken. Verder zijn de monocyten nog niet volwassen, waardoor ze nog 8 uur nodig hebben om op te zwellen tot weefselmacrofagen. Maar als ze er eenmaal zijn, kunnen macrofagen veel meer fagocyteren dan neutrofielen. Daarnaast spelen ze ook in rol in de productie van antilichamen.

95
Q

Hoe lang duurt het voordat macrofagen de dominerende fagocyterende cellen worden in het ontstoken gebied?

A

Meerdere dagen tot weken

96
Q

Wat is de vierde lijn van verdediging bij ontsteking? Wanneer komt dit op gang?

A

Sterke productie van granulocyten en monocyten door het beenmerg, het duurt 3 tot 4 dagen voordat ze het beenmerg kunnen verlaten. Deze cellen kunnen daarna nog maanden tot jaren aangemaakt worden.

97
Q

Wat zijn de (5) factoren die een dominante rol spelen in de productie van granulocyten en monocyten door middel van geactiveerde macrofagen?

A
  1. Tumor Necrosis Factor (TNF)
  2. Interleukin-1 (IL-1)
  3. Granulocyte-Macrophage Colony-Stimulating Factor (GM-CSF)
  4. Granulocyte Colony-Stimulating Factor (G-CSF)
  5. Macrophage Colony-Stimulating Factor (M-CSF)
98
Q

Wat zijn de koloniestimulerende factoren? En voor de productie van welke cellen zorgen zij?

A

GM–CSF, G–CSF, M–CSF
Productie van granulocyten en monocyten

99
Q

Hoe verschillende IL-1 en TNF van de koloniestimulerende factoren?

A

De eerste twee factoren, TNF (Tumor Necrosis Factor) en IL-1 (Interleukin-1), zijn voornamelijk betrokken bij ontstekingsreacties en immunologische processen. Ze kunnen de productie van granulocyten en monocyten stimuleren door het activeren van andere cellen, de endothele cellen, fibroblasten en lymfocyten.

100
Q

Waaruit bestaat pus?

A

Necrotisch weefsel, dode neutrofielen, dode macrofagen en weefselvloeistof.

Vormt zich na een aantal dagen en wordt na een paar dagen geautolyseerd als de ontsteking over is.

101
Q

Hoeveel procent van de leukocyten zijn eosinofielen?

A

2%

102
Q

Bij welk type infectie worden grote aantallen eosinofielen geproduceerd?

A

Parasitiële infecties

103
Q

Hoe vechten eosinifielen tegen parasieten (3)?

A

Hechten zich aan het oppervlak en laten stoffen los die parasieten vernietigen:
1. Enzymen uit de granules
2. Reactieve vormen van zuurstof, zoals peroxidase
3. Major Basic Protein (MBP) uit de granules, een schadelijk polypeptide

104
Q

Noem een voorbeeld van een van de meest wijdverspreide parasitiële infecties.

A

Schistosomiasis

105
Q

Naast schistosomiase, wat is een andere parasitiële ziekte in de spieren die eosinifilie veroorzaakt en ontstaat door het eten van rauw varkensvlees?

A

Trichinose door trichinella parasiet (varkensworm)

106
Q

Hoe spelen eosinofielen een rol in allergische reacties?

A

Ze worden aangetrokken door chemotactische signalen die worden geproduceerd door mestcellen en basofielen, die actief zijn bij allergische reacties. Deze produceren eosinofiel chemotactische factoren, waardoor eosinofielen naar de plek komen om een excessieve spreiding van de ontsteking te remmen door detoxificatie.

107
Q

Mestcellen en basofielen spelen dezelfde rollen, maar wat is het verschil tussen mestcellen en basofielen?

A

Mestcellen zijn weefselgebonden cellen terwijl basofielen circulerende witte bloedcellen zijn.

108
Q

Welke stof laten mestcellen en basofielen los die bloedstolling voorkomt?

A

Heparine

109
Q

Welke 7 stoffen laten mestcellen en basofielen los gedurende het ontstekingsproces?

A
  • Heparine
  • Histamine, bradykinine, serotonine
  • Slow-reacting substance of anaphylaxis (SRS-A)
  • Lysosomale enzymen
110
Q

Laten mestcellen of basofielen meer ontstekingsstoffen los?

A

Mestcellen

111
Q

Welke type antilichaam veroorzaakt allergische reactie en hoe?

A

IgE (immunoglobuline E). Bij blootstelling aan allergenen bindt IgE zich aan mestcellen en basofielen, wat leidt tot de afgifte van ontstekingsmediatoren.

112
Q

Hoe heet de klinische aandoening waarbij het beenmerg erg weinig witte bloedcellen produceert? En waarom is dit gevaarlijk

A

Leukopenie.

Er zijn van nature veel bacteriën in het lichaam aanwezig (bijv. in darmen, mond, vagina), die normaal in symbiose leven. Wanneer de leukocyten drastisch afnemen, is er een risico dat deze bacteriën de overhand nemen en de weefsels binnendringen. Na twee dagen ontstaan er al zweren of infecties, waarna je binnen een week dood bent.

113
Q

Welke (2) zaken kunnen veroorzaken aplasie van het beenmerg veroorzaken?

A

Straling (röntgen en gamma) of medicijnen

114
Q

Kan schade aan het beenmerg door straling herstellen?

A

Ja, door transfusies, antibiotica, medicijnen tegen infectie en genoeg tijd

115
Q

Kankerachtige mutatie van welke (2) type cellen kunnen ongecontroleerde productie van witte bloedcellen veroorzaken? En hoe heet dit dan?

A

Myelogene of lymfogenene cellen (dus de onvolgroeide cellen), dit heet leukemie.

116
Q

Wat zijn de (2) types leukemie?

A

Lymfocytisch en myelogenische leukemie

117
Q

Waar begint lymfoïde leukemie voordat het verspreid naar andere gebieden in het lichaam?

A

In de lymfeklieren en lymfeweefsels

118
Q

Waar begint myelogene leukemie voordat het verspreid naar andere gebieden in het lichaam?

A

In het beenmerg

119
Q

Bij myelogene leukemie, in welke (3) weefsels worden WBCs geproduceerd?

A

Lymfeklieren, milt en lever

120
Q

Welke (4) types leukemie kunnen worden veroorzaakt door myelogene leukemie

A

Neutrofiele, eosinofiele, basofiele en monocytische leukemie

121
Q

Hoe staat de differentiatie van de cellen in verhouding tot de acuutheid van de leukemie?

A

Hoe meer ongedifferentieerd (hoe jonger), hoe meer acuut de leukemie. Heel ongedifferentieerde cellen leiden tot dood in enkele maanden. Hoe meer gedifferentieerd, hoe minder acuut de leukemie is en deze kan dan chronisch zijn, waarbij het langzaam gedurende 10 tot 20 jaar ontwikkeld.

122
Q

Wat zijn enkele effecten van leukemie?

A

Metastatische groei van leukemiecellen in abnormale gebieden in het lichaam, infectie, bloedarmoede, bloedverlies door trombocytopenie.

De leukemiecellen nemen vervolgens veel metabolische energie zodat de andere lichaamsweefsels uitgeput raken.

123
Q

Hoe heet de aandoening, veroorzaakt door leukemie, waarbij het bloed te weinig bloedplaatjes bevat?

A

Trombocytopenie

124
Q

Hebben macrofagen altijd een positief effect op de inflammatie?

A

Nee, soms maken ze het juist alleen maar erger

125
Q

Wat zijn Peyer’s patches?

A

Groepjes van lymfe follikels onder het epithelium van je darmwand