H2, deel 1 Flashcards

1
Q

psychosociale ontwikkeling

A

Een benadering van ontwikkeling die de veranderingen omvat in de manier waarop we aankijken tegen onze interacties met anderen, tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf al leden van de maatschappij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Behavioristisch perspectief

A
  • Benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving cruciaal zijn voor het begrijpen van de ontwikkeling van het individu.
  • bestuderen van buitenaf (exogeen)
  • Binnen het behavioristisch perspectief is omgeving (nurture) belangrijker voor de ontwikkeling dat erfelijkheid (nature).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gedragsmodificatie

A

een formele techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en van ongewenst gedrag te verlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociaal-cognitieve leertheorie

A

Benadering van ontwikkeling waarin de nadruk ligt op leren door het gedrag van een ander persoon (een model) te observeren.
Gedrag aanleren is dus geen kwestie van
straf en beloning, zoals bij operante conditionering, maar van observeren. (Bandura)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cognitief perspectief

A
  • richt zich op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, te begrijpen en erover na te denken
  • Piaget meende denken = schema’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

schema’s

A

georganiseerde mentale patronen die bepaalde gedragingen of acties vertegenwoordigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

adaptie van kinderen verklaren door 2 basisprincipes

A
  • Assimilatie

- Accommodatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Assimilatie

A

is het proces waarbij mensen een ervaring interpreteren binnen hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Accommodatie

A

erwijst naar veranderingen in bestaande manieren van denken in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Piagets 4 fase in cognitieve ontwikkeling

A

Sensomotorisch (0-2)
Pre-operationeel (2-7)
Concreet-operationeel (7-12)
Formeel-operationeel (12+)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sensomotorisch

A
  • Piagets fase 1
    Ontwikkeling van objectpermanentie (idee dat mensen/objecten bestaan, ook al zijn ze niet zichtbaar); weinig tot geen vermogen om dingen symbolisch weer te geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pre-operationeel

A
  • Piagets fase 2

Ontwikkeling van taal en symbolisch denken; egocentrisch denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Concreet-operationeel

A
  • Piagets fase 3
    Ontwikkeling van verduurzaming (idee dat kwantiteit niet gerelateerd is aan fysieke verschijning, dus dat een bol klei evenveel klei kan bevatten als een grote
    ‘pannenkoek’ van klei);
    -kennis van het concept van omkeerbaarheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Formeel-operationeel

A
  • Piagets fase 4

Ontwikkeling van logisch en abstract denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Critiek op 4 fase Piaget

A
  • groei veel meer continueproces

- tegen perspectief = informatieverwerkingstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

informatieverwerkingstheorie

A

Het is een benadering van cognitieve ontwikkeling waarbij men probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie opnemen, gebruiken en opslaan

  • obv kwantitatieve verandering (piaget kwalitatief)
  • heet ook wel Neo-Piagetiaanse theorie
  • ervaring speelt grote rol
17
Q

nadelen informatieverwerkingstheorie

A
  • weinig aandacht voor creativiteit -beste ideeën van onlogisch onlineair ontwikkelt
18
Q

cognitieve neurowetenschap

A
  • de meest recente toevoegingen aan de reeks theorieën binnen de ontwikkelingspsychologie
  • via de hersenprocessen naar cognitieve ontwikkeling kijkt
    nadeel: vooral beschrijven NIET verklaren
19
Q

Systemisch perspectief

A
  • kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke, cognitieve, persoonlijkheids- en sociale wereld
20
Q

Bio-ecologisch model

A
  • onderdeel Systemisch perspectief

- Model dat uitgaat van 5 omgevingsniveaus die elk biologisch organisme gelijktijdig beïnvloeden

21
Q

welke 5 omgevingsniveaus uit Bio-ecologisch model beïnvloeden organisme gelijktijdig beïnvloeden
Bronfenbrenner

A
  • microsysteem (dagelijkse omgeving)
  • mesosysteem
  • exosysteem
  • macrosysteem
  • chronosysteem
22
Q

-microsysteem

A

-is de dagelijkse, directe omgeving waarin kinderen leven.
-Het is het niveau waarop de traditionele ontwikkelingspsychologie zich voornamelijk
richtten
- familie, school, leeftijdsgenoten, gezondszorgen

23
Q

-mesosysteem

A
  • zorgt voor connecties tussen de
    verschillende aspecten van het microsysteem.
    Het benadrukt de directe en indirecte invloeden die ons met elkaar verbinden.
  • schakels kinderen aan ouders, leerling aan leraar
24
Q

-exosysteem

A
  • staat voor de algemenere invloeden.
  • Het omvat sociale instituties, zoals de plaatselijkeoverheid, de gemeenschap, scholen, kerken en de plaatselijke media.
25
Q

-macrosysteem

A
  • vertegenwoordigt de overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu blootstaat.
  • overheden, religieuze systemen, cultuur
26
Q

-chronosysteem

A
  • ligt ten grondslag aan alle andere systemen.
  • Het heeft betrekking op de invloed van het verstrijken van de tijd, inclusief historische gebeurtenissen en geleidelijke historische veranderingen op de ontwikkeling van kinderen.
  • bv aanslag twin towers, vrouwen steeds meer buitenhuis werken
27
Q

voordelen Bio-ecologisch model

A
  • belicht onderlinge samenhang tussen factoren invloed op ontwikkeling
  • ontslag ouder (mesosysteem) effect op micriosysteem kind
  • ouders beïnvloeden niet alleen hun kinderen maar ook andersom
  • benadrukt belang algemne culturele factoren die invloed hebben
28
Q

nadelen Bio-ecologisch model

A
  • weinig oog voor biologische factoren
29
Q

Socioculturele theorie

A
  • Vygotsky
  • Benadering waarbij de nadruk ligt op het verloop van de cognitieve ontwikkeling als resultaat van sociale interacties tussen leden van een cultuur
  • kinderen leren wereld te begrijpen via probleemoplossende interacties met volwassenen en andere kinderen
30
Q

wederzijdse transactie

A

ontwikkeling een is tussen de mensen in de omgeving van het kind en het kind zelf.

31
Q

mening over Vygotsky’s theorie

A
  • steeds meer invloed
  • Kinderen ontwikkelen zich niet in een cultureel vacuüm; hun aandacht wordt door de maatschappij bepaalde richtingen gestuurd
  • Nu de hedendaagse samenleving steeds multicultureler wordt, geeft de socioculturele theorie ons inzicht in de vele verschillende invloeden die bepalend zijn voor onze ontwikkeling.