H21 Cardiac Electrophysiologie Flashcards

Eerste helft

1
Q
  1. Verschillende hartcellen vervullen verschillende en zeer gespecialiseerde functies, maar ze zijn allemaal elektrisch actief. Waar vindt het elektrische signaal van het hart normaal gesproken zijn oorsprong?
  2. Vervolgens verspreidt het zich door het hart van cel tot cel. Terwijl dit actiepotentiaal zich door het hart voortplant -wat wordt gedragen door verschillende soorten cellen- neemt het verschillende verschijningsvormen aan binnen de verschillende hartcellen. Door welke cellen wordt de voorplanting van het actiepotentiaal gedragen?
    (figuur 21-1/2)
A
  1. In een groep cellen hoog in het rechter atrium die spontaan depolariseren
    • soms door cellen die gespecialiseerde geleidingsbanen vormen
    • soms door de cellen die juist de samentrekkingskracht genereren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op basis van de snelheid van de opwaartse slag kunnen we actiepotentialen karakteriseren als langzaam of snel. Welke zijn langzaam en welke snel?

A

Langzaam: Sinoatriale en atrioventriculaire (AV) knooppunten
Snel: Atriale myocyten, purkinje-vezels en ventriculaire myocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom moet de voortplanting (propagatie) van actiepotentialen zorgvuldig worden getimed om de ventriculaire contractie te synchroniseren en daardoor de uitstoot van bloed te optimaliseren?

A

Omdat de excitatie van cardiale myocyten (hartspiercellen) contractie teweegbrengt (een proces dat excitatie-contractiekoppeling wordt genoemd)
(zie p. 229)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar begint het cardiale actiepotentiaal en hoe gaat het verder?

A

Het actiepotentiaal begint in gespecialiseerde spiercellen van de sinoatriale knoop (SA knoop, gelegen in het rechter atrium) en plant zich vervolgens op een ordelijke manier door het hart voort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Een groep cellen die de sinoatriale (SA) knoop wordt genoemd, depolariseren spontaan en vuren actiepotentialen af ​​met een regelmatige, intrinsieke snelheid. Wat is die snelheid voor een individu in rust?
    (figuur 21-1)
  2. Wat kan deze intrinsieke pacemakeractiviteit, of automatisme, moduleren?
    (zie pp. 397-398).
A
  1. Gewoonlijk tussen 60 en 100 keer per minuut
  2. Zowel parasympathische als sympathische neurale input
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waardoor plant de actiepotentiaal zich van cel naar cel voort op dezelfde manier als een actiepotentiaal in een zenuw langs één enkel lang axon loopt?
(figuur 21-3A)

A

Omdat hartcellen elektrisch zijn gekoppeld via gap-junctions (elektrische synapsen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een spontaan actiepotentiaal dat zijn oorsprong vindt in de SA-knoop, zal van cel naar cel door de rechter atriumspier geleiden en zich verspreiden naar het linker atrium. Het bestaan ​​van discrete geleidingsbanen in de atria (boezems) wordt nog steeds betwist.
Na hoeveel tijd arriveert het signaal bij de atrioventriculaire (AV) knoop?
(figuur 21-1)

A

Ongeveer een tiende van een seconde na zijn oorsprong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Waardoor verspreidt de impuls zich niet rechtstreeks van de atria (boezems) naar de ventrikels?
  2. Wat is in plaats daarvan de enige beschikbare route die de impuls kan nemen?
A
  1. Vanwege de aanwezigheid van een fibreuze atrioventriculaire ring
  2. Een route die van de AV-knoop naar het His-Purkinje-vezelsysteem gaat, een netwerk van gespecialiseerde geleidende cellen die het signaal naar de spier van beide ventrikels transporteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarvan hangt de elektrische invloed van de ene hartcel op de andere af?

A

Dat hangt af van het spanningsverschil tussen de cellen en van de weerstand van de gap-junction die ze verbindt
(zie toelichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vul de lege plekken in en beantwoord de vraag.
Stel je voor dat verschillende onderling verbonden cellen aanvankelijk allemaal hun normale rustpotentiaal hebben (zie figuur 21.3 B). Een actiepotentiaal dat zich vanaf de linkerkant van cel A voortplant, injecteert nu depolariserende stroom in cel A. Als gevolg daarvan …(1) de cel naar VA, wat nu enigszins …(2) is vergeleken met VB. Een kleine depolariserende stroom (dwz positieve ladingen) zal dus ook van cel A naar cel B gaan en cel B depolariseren. Op zijn beurt zal de stroom die uit cel B vloeit vervolgens cel C depolariseren.

  1. Welke cellen zullen door dit proces de grootste depolarisatie ondergaan?
A
  1. Depolariseert
  2. Positief
  3. De cellen die zich het dichtst bij de huidige bron bevinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In principe zouden we het actiepotentiaal op twee manieren sneller door de celketen kunnen laten voortplanten. Welke twee manieren zijn dit?.

A
  1. We zouden meer ionkanalen kunnen laten openen in het actieve gebied van het hart, zodat de depolariserende stroom groter is (blauwe curve in figuur 21.3 C)
  2. We zouden de drempel voor het regeneratieve actiepotentiaal kunnen verlagen (“meer negatieve drempel” in figuur 21.3 C), zodat zelfs de kleine stroom die wordt weergegeven door de rode curve nu voldoende is om cel B te activeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat geeft aanleiding tot een onmiddellijke elektrische vector, die met de tijd verandert?

A

De stroom van de extracellulaire stroom in het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De initiatietijd, vorm en duur van het actiepotentiaal zijn onderscheidend voor verschillende delen van het hart en weerspiegelen hun verschillende functies (zie figuur 21.2). Hoe ontstaan deze verschillen?

A

Deze verschillen ontstaan ​​doordat de myocyten in elke regio van het hart een karakteristieke reeks kanalen en anatomie hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De onderliggende cardiale actiepotentialen zijn vier belangrijke tijdsafhankelijke en spanningsafhankelijke membraanstromen. Welke stromen zijn dit en waar zijn ze verantwoordelijk voor?

A
  1. De Na+-stroom (I Na) is verantwoordelijk voor de snelle depolariserende fase van het actiepotentiaal in de atriale en ventriculaire spieren en in Purkinje-vezels.
  2. De Ca 2+ stroom (I Ca) is verantwoordelijk voor de snelle depolariserende fase van het actiepotentiaal in de SA-knoop en de AV-knoop; het veroorzaakt ook contractie in alle cardiomyocyten (hartspiercellen).
  3. De K+ stroom ( IK ) is verantwoordelijk voor de repolariserende fase van het actiepotentiaal in alle cardiomyocyten.
  4. De pacemakerstroom (If) is gedeeltelijk verantwoordelijk voor de activiteit van de pacemaker in SA-knoopcellen, AV-knoopcellen en Purkinje-vezels.
    (zie toelichting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Traditioneel worden de veranderingen in membraanpotentiaal (Vm) tijdens het cardiale actiepotentiaal verdeeld in afzonderlijke fasen, zoals geïllustreerd in figuur 21.4A voor cardiale actiepotentialen van de SA-knoop en in figuur 21.4B voor die van de ventriculaire spier. Welke fasen zijn dit?

A
  • Fase 0 is de opwaartse slag van het actiepotentiaal
  • Fase 1 is de snelle repolarisatiecomponent van het actiepotentiaal (indien aanwezig)
  • Fase 2 is de plateaufase van het actiepotentiaal, dat prominent aanwezig is in de ventriculaire spieren
  • Fase 3 is de repolarisatiecomponent van het actiepotentiaal
  • Fase 4 vormt de elektrische diastolische fase van het actiepotentiaal
    (zie toelichting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De Na+-stroom (zie Tabel 21-1) is de grootste stroom in de hartspier, die wel 200 Na+-kanalen per vierkante micrometer membraan kan hebben. Waar zijn deze kanalen overvloedig aanwezig?

A
  1. In de ventriculaire en atriale spieren
  2. In Purkinje-vezels
  3. In gespecialiseerde geleidingsroutes van de atria (boezems)
    Deze stroom is niet aanwezig in SA- of AV-knoopcellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Het kanaal dat ten grondslag ligt aan INa is een klassiek spanningsafhankelijk Na+-kanaal, met zowel α- als β 1-subeenheden (zie pp. 182-185). Wat heeft de unieke cardiale α-subeenheid (Nav1.5) waardoor die gevoelig is voor stimulatie door cAMP-afhankelijke proteïnekinase?
(zie p. 57)

A

Het heeft verschillende fosforyleringsplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij negatieve rustpotentialen van de ventriculaire spiercellen zijn de Na+-kanalen gesloten. Wat gebeurt er met deze kanalen als reactie op lokale depolarisatie die wordt geproduceerd door geleide actiepotentialen?

A
  1. Ze worden snel geactiveerd (in 0,1 tot 0,2 ms)
  2. Ze produceren een enorme naar binnen gerichte stroom die ten grondslag ligt aan het grootste deel van de snelle opwaartse slag van het cardiale actiepotentiaal (fase 0 in figuur 21.4). B )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Als Vm op een positief niveau blijft, sluiten deze kanalen in een tijdsafhankelijk proces dat bekend staat als inactivatie. Waarvoor is dit proces, dat langzamer is dan de activering maar nog steeds redelijk snel (halfwaardetijd, ~1 ms), gedeeltelijk verantwoordelijk? .

A

Voor de snelle repolarisatie van het actiepotentiaal (fase 1).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij de potentiëlen die worden gehandhaafd tijdens het plateau van de cardiale actiepotentiaal – enigszins positief tot 0 mV tijdens fase 2 – blijft een zeer kleine maar belangrijke component van deze stroom over (I Na,late). Wat helpt fase 2 te verlengen?

A

Het aanhoudende niveau van I Na

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

In andere hartweefsels dan de SA- en AV-knooppunten hangt de regeneratieve spreiding van het geleide actiepotentiaal voor een groot deel af van?

A

Van de grootte van INa (Na stroom)
(figuur 21-3 C)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat wordt er geactiveerd door de depolarisatie die door de Na+-stroom wordt geproduceerd?

A

Het activeert niet alleen I Na in naburige cellen, maar ook andere membraanstromen in dezelfde cel, waaronder I Ca en IK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

In tegenstelling tot bijvoorbeeld skeletspieren, waar de duur van de actiepotentiaal relatief kort is, activeert de depolarisatie – geïnitieerd door Nav1.5 – in cardiale myocyten het L-type cardiale Ca 2+ kanaal (Cav1.2; zie volgende paragraaf), wat de depolariserende fase van het cardiale actiepotentiaal aanzienlijk verlengt. Waardoor wordt dit verlengd?

A

Vanwege de langdurige openingsgebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waardoor werken lokale anesthetische anti-aritmica, zoals lidocaïne?

A

Door I Na gedeeltelijk te blokkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

De Ca2+-stroom (I Ca; zie Tabel 21-1) is aanwezig in alle cardiale myocyten (hartspiercellen).
1. Welk type Ca2+-stroom is de dominante in het hart?
2. Welke andere Ca2+-stromen zijn ook aanwezig, maar in kleinere hoeveelheden.?

A
  1. Het L-type Ca 2+ kanaal
    (Cav1.2; zie pp. 190–193)
  2. T-type Ca2+-kanalen, met verschillende biofysische en farmacologische eigenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is in het SA-knooppunt de rol van I Ca, net als die van de andere tijd- en spanningsafhankelijke membraanstromen?

A

De rol is om bij te dragen aan de activiteit van de pacemaker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

In zowel de SA- als de AV-knooppunten is I Ca de inwaartse stroombron die verantwoordelijk is voor de opwaartse bewegingen (fase 0) van de actiepotentialen van de SA- en AV-knoop. Waardoor zijn de opwaartse bewegingen van de knoopcellen langzamer dan die in de atriale en ventriculaire spieren? (vergelijk A en B van figuur 21-4)

A

Omdat de knoopcellen de grotere INa missen
(zie toelichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

De kleinere I Ca ontlaadt de membraancapaciteit van naburige cellen in de SA- en AV-knooppunten minder snel, zodat de snelheid van het geleide actiepotentiaal veel langzamer is dan die van enig ander hartweefsel. Waar leidt dit kenmerk in de AV-knoop tot?

A

Tot een elektrische vertraging tussen atriale contractie en ventriculaire contractie, waardoor de atria meer tijd krijgen om bloed in de ventrikels te lozen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoewel het kleiner is, somt I Ca op met I Na tijdens de opwaartse slag van de actiepotentialen van de ventriculaire en atriale spieren en de Purkinje-vezels. Wat gebeurt er op deze manier?

A

Op deze manier verhoogt het de snelheid van het geleide actiepotentiaal in deze weefsels

30
Q

Waardoor produceert I Na net als I Ca vrijwel geen stroom bij zeer negatieve spanningen?

A

Omdat de kanalen gesloten zijn

31
Q

Waardoor wordt het plateau tijdens fase 2 verlengd?

A

Doordat er een kleine I Ca achterblijft

32
Q
  1. Wat activeert het Ca 2+ in atriale en ventriculaire spiercellen dat binnenkomt via L-type Ca 2+ kanalen?
  2. Waardoor werken blokkers van L-type Ca2+-kanalen – therapeutische middelen zoals verapamil, diltiazem en nifedipine – ?
A
  1. Het activeert de afgifte van Ca 2+ uit het sarcoplasmatisch reticulum (SR) door calcium-geïnduceerde Ca 2+ afgifte (zie pp. 242-243)
  2. Door het remmen van I Ca
33
Q

Waardoor duren cardiale actiepotentialen twee ordes van grootte langer dan actiepotentialen in skeletspieren?

A

Omdat de repolariserende K+-stroom zeer langzaam is en – in het geval van atriale myocyten, Purkinje-vezels en ventriculaire myocyten – met een aanzienlijke vertraging wordt ingeschakeld

34
Q

Waarvoor is de repolariserende K+-stroom (IK; zie Tabel 21-1) die in alle hartspiercellen wordt aangetroffen verantwoordelijk?

A

Die is verantwoordelijk voor de repolarisatie van het membraan aan het einde van de actiepotentiaal
(fase 3 in figuur 21-4 A, B)

35
Q
  1. Waar is de IK-membraanstroom erg klein?
  2. Hoe draagt het bij aan de activiteit van de pacemaker?
A
  1. Bij negatieve potentialen (spanningen)
  2. Door langzaam te deactiveren bij de diastolische spanning
    (zie toelichting)
36
Q

Acetylcholine activeert muscarinereceptoren en activeert, via de βγ-subeenheden van een G-eiwit, een uitgaande K+-stroom gemedieerd door GIRK K+-kanalen (zie pp. 197-198).
1. Waar is deze stroom prominent aanwezig?
2. En wat doet het daar?

A
  1. In SA- en AV-knoopcellen
  2. Het verlaagt hier de pacemakersnelheid door celhyperpolarisatie
  3. Indien geactiveerd, vertraagt ​​deze stroom ook de geleiding van het actiepotentiaal door het AV-knooppunt.
37
Q

ATP-gevoelige K+-kanalen (KATP; zie p. 198), geactiveerd door laag intracellulair [ATP], zijn in overvloed aanwezig. Waar kunnen deze een rol spelen?

A

Ze kunnen een rol spelen bij de elektrische regulatie van contractiel gedrag
(zie toelichting)

38
Q

De pacemakerstroom (If) wordt aangetroffen in SA- en AV-knoopcellen en in Purkinje-vezels (zie figuur 21-4 A, blauwe curve). Wat is het kanaal dat ten grondslag ligt aan deze stroom?

A

Dat is een niet-specifiek kationkanaal dat HCN wordt genoemd, waarbij HCN4 dominant is in het hart van volwassenen
(zie toelichting)

39
Q

Omdat de HCN-kanalen zowel K + als Na + geleiden, ligt het omkeerpotentiaal van If rond −20 mV, tussen de Nernst-potentialen voor K + (ongeveer −90 mV) en Na + (ongeveer +50 mV). De HCN-kanalen hebben de ongebruikelijke eigenschap (vandaar het subscript f, voor ‘grappige’ stroom). Wat is deze eigenschap?

A

Ze hebben de eigenschap dat ze niet geleiden bij positieve spanningen, maar worden geactiveerd door hyperpolarisatie aan het einde van fase 3. De activering is langzaam (100 ms) en de stroom wordt niet geïnactiveerd.

40
Q

Waardoor verschilt de vorm van het actiepotentiaal tussen verschillende hartcellen?

A

Die verschilt vanwege de unieke combinatie van verschillende stromen: zowel de spanningsafhankelijke/tijdsafhankelijke stromen die in de voorgaande vier paragrafen zijn besproken als de ‘achtergrondstromen’ die in elk celtype aanwezig zijn (I Na, I Ca, I K en If)

41
Q

Wat zijn andere belangrijke invloeden op de vorm van het cardiale actiepotentiaal (naast de eerder genoemde stromen)?

A

Dat zijn de membraancapaciteit van elke cel en de geometrie van het geleidingspad (bijv. AV-knooppunt, bundel van His, ventriculaire spier) terwijl het actiepotentiaal zich van cel tot cel voortplant in deze functionele syncytium via gap-junctions
(zie toelichting)

42
Q

Het normale hart heeft drie intrinsieke pacemakerweefsels. Welke zijn dit?

A
  1. De SA-knoop
  2. De AV-knoop
  3. De Purkinje-vezels
43
Q

Waar verwijst de term pacemakeractiviteit naar?

A

Naar de spontane tijdsafhankelijke depolarisatie van het celmembraan die leidt tot een actiepotentiaal in een verder rustige cel

44
Q

Elke hartcel met pacemakeractiviteit kan de hartslag initiëren. Welke pacemaker zal degene zijn die een actiepotentiaal activeert dat zich door het hele hart zal voortplanten?

A

Degene met de hoogste frequentie
(zie toelichting)

45
Q

Twee fundamentele principes liggen ten grondslag aan de activiteit van pacemakers. Welke zijn dit?

A
  1. Naar binnen gerichte of depolariserende membraanstromen interageren met naar buiten gerichte of hyperpolariserende membraanstromen, waardoor regelmatige cycli van spontane depolarisatie en repolarisatie tot stand komen.
  2. In een bepaalde cel werken deze stromen tijdens fase 4 op elkaar in binnen een smal bereik van diastolische potentiëlen: tussen −70 en −50 mV in SA- en AV-knoopcellen, en tussen −90 en −65 mV in Purkinje-vezels.
46
Q
  1. Waar bevindt de SA-knoop zich?
  2. Wat is de SA-knoop?
A
  1. Die bevindt zich in het rechter atrium en is de primaire oorsprong van het elektrische signaal in het hart van een zoogdier (Tabel 21-3)
  2. Het is het kleinste elektrische gebied van het hart en vormt de snelste normale pacemaker, met een intrinsieke snelheid van ongeveer 60 slagen/min, of sneller bij een persoon in rust
47
Q

SA-knoopcellen zijn stabiele oscillatoren waarvan de stromen altijd met de tijd variëren. Wat bepalen de intrinsieke ritmiek van het SA-knooppunt én van het AV-knooppunt?

A

De interacties tussen drie tijdsafhankelijke en spanningsafhankelijke membraanstromen (I Ca, IK en If)

48
Q

Wat produceert de langzame pacemaker depolarisatie (fase 4) geassocieerd met de SA-knoop?

A

De som van een afnemende uitgaande stroom (IK) en twee toenemende inwaartse stromen (I Ca en If)
(zie hierbij figuur 21-4 A)
(zie toelichting)

49
Q

Vul de lege plekken in:
Het maximale diastolische potentieel (dwz de meest …(1) Vm) van de SA-knoopcellen, dat optreedt tijdens fase 4 van het actiepotentiaal, ligt tussen −60 en −70 mV. Naarmate V m stijgt naar de drempel van ongeveer −55 mV, wordt …(2) steeds meer geactiveerd en uiteindelijk regeneratief, waardoor de opwaartse slag van het actiepotentiaal ontstaat. Deze depolarisatie schakelt …(3) snel uit (dwz deactiveert) en het hele proces begint opnieuw.

A
  1. Negatieve
  2. I Ca
  3. If
50
Q
  1. Waar ligt het AV-knooppunt?
  2. Wat is het AV-knooppunt?
A
  1. Het is gelegen net boven de AV-ring
  2. Het is de secundaire plaats waar het elektrische signaal in het hart van een zoogdier ontstaat.
51
Q
  1. Elektrisch gezien delen de SA- en AV-knooppunten veel eigenschappen. Welke zijn dit?
  2. Waarom wordt de pacemakeractiviteit van het AV-knooppunt als secundair beschouwd?
A
  1. Ze hebben vergelijkbare actiepotentialen, pacemakermechanismen en medicijngevoeligheden en een vergelijkbare langzame geleiding van actiepotentialen
  2. Omdat de intrinsieke pacemakerfrequentie van het AV-knooppunt langzamer is (~40 slagen/min) dan die van het SA-knooppunt, wordt de hartslag niet bepaald.
    Als het SA-knooppunt echter uitvalt, kan het AV-knooppunt de controle over het hart overnemen en het met succes aansturen.
52
Q

Het His-Purkinje-vezelsysteem begint bij de AV-knoop met de bundel van His en splitst zich om de linker en rechter bundeltakken te vormen. De rechterbundel geleidt het elektrische signaal naar de rechterkamer en de linkerbundel geleidt het signaal naar de linkerkamer. De anatomie van de linker bundel is variabel, maar deze bundel verdeelt zich vaak in twee hoofdtakken. Welke zijn dit?
(figuur 21-1)

A
  1. De linker anterosuperior fascicle (of hemibundle)
  2. De linker postero-inferieure fascicle (fasciculus)
53
Q
  1. Waarom worden purkinje-vezelcellen alleen functionele pacemakers als de SA- en AV-pacemakers falen, en worden als tertiaire pacemakers beschouwd?
  2. Waarom zijn aan de andere kant de bundel van His- en Purkinje-vezels een effectief geleidingssysteem binnen de ventrikels?
A
  1. Omdat purkinje-vezelcellen hebben de langzaamste intrinsieke pacemakerfrequentie (20 slagen/min of minder) hebben
  2. Omdat ze actiepotentialen sneller geleiden dan enig ander weefsel in het hart (Tabel 21.4)
54
Q

Waarom zijn Purkinje-vezelcellen onbetrouwbaar als pacemakers?

A

Vanwege hun lage depolarisatiesnelheid van de pacemaker en daardoor de onzekerheid over het bereiken van de drempel voor het activeren van een actiepotentiaal

55
Q

Normaal gesproken activeert het actiepotentiaal dat door de AV-knoop gaat de Purkinje-vezelcellen, wat resulteert in een snelle opwaartse beweging (fase 0), gemedieerd door I Na en I Ca. Waardoor geleiden Purkinje-vezels snel actiepotentialen?

A

Doordat I Na groot is

56
Q

Binnen elk atrium verspreidt het actiepotentiaal zich onder de hartspiercellen via een directe cel-naar-cel-route. Het atriale actiepotentiaal hangt af van drie primaire tijd- en spanningsafhankelijke membraanstromen. Welke zijn dit?

A

I Na, IK en I Ca

57
Q
  1. Er is voorgesteld dat de atriale spier vier speciale geleidende bundels heeft. Eén ervan is de bundel van Bachmann (anterieure interatriale myocardiale band). Wat doet deze bundel?
    (figuur 21-1)
  2. Drie andere internodale routes – de anterieure, middelste en posterieure internodale routes – lijken het actiepotentiaal van de SA-knoop naar de AV-knoop te geleiden. Wat is daarom de eerste stap in de voortplanting van het cardiale actiepotentiaal?
A
  1. Deze bundel is interatriaal en geleidt het cardiale actiepotentiaal van de SA-knoop naar het linker atrium
  2. De depolarisatie van de boezems, waarbij een algemene as wordt gevolgd van rechts naar links en naar beneden (Fig. 21-5, stap 1)
58
Q

Wat gebeurt er als het geleidingspad door de AV-knoop wordt geblokkeerd?

A

Dan worden de ventrikels niet elektrisch geactiveerd en niet samengetrokken
(zie toelichting)

59
Q

Nadat het actiepotentiaal het AV-knooppunt bereikt, reist het naar het His-Purkinje-vezelnetwerk en naar de ventriculaire spier. De enige normale elektrische toegang tussen de atriale spier en de ventrikels is de AV-knoop. Waardoor is er een goed gedefinieerde en ordelijke opeenvolging van elektrische activiteit via het snel geleidende His-Purkinje-netwerk naar de ventrikels?

A

Vanwege de enkele elektrische verbinding tussen de atria en de ventrikels

60
Q

De ventriculaire spier heeft drie belangrijke tijd- en spanningsafhankelijke membraanstromen. Welke zijn dit?

A

I Na, I Ca en IK
De ventriculaire spier heeft geen If, en gezonde ventriculaire spiercellen vertonen geen pacemakeractiviteit
(figuur 21.4 B)

61
Q

Waarom is de Ca 2+-stroom van bijzonder belang voor de ventriculaire spieren?

A

Omdat deze zorgt voor de Ca 2+-instroom die de afgifte van Ca 2+ uit de SR activeert.

62
Q

Waarom wordt de plateaufase in de ventriculaire spieren verlengd?

A

Omdat de inwaartse en uitwaartse stromen gedurende die tijd tamelijk stabiel zijn

63
Q

Beginnend bij een rustpotentiaal van −80 mV, is de snelle opwaartse beweging van het ventriculaire actiepotentiaal het gevolg van?

A

Van de activering van I Na door een externe stimulus
(bijvoorbeeld een impuls die naar de spier wordt geleid door een Purkinje-vezel of door een aangrenzende ventriculaire spiercel)

64
Q

Zodra een ventriculaire spiercel elektrisch wordt geactiveerd, is deze ongevoelig voor extra activering. Waarom ontstaat deze effectieve refractaire periode?

A

Deze periode ontstaat omdat de binnenwaartse stromen (I Na en I Ca) die verantwoordelijk zijn voor activering grotendeels worden geïnactiveerd door de membraandepolarisatie
(figuur 21-4 B)

65
Q

De effectieve refractaire periode is dezelfde als de absolute refractaire periode in zenuw- en skeletspieren. Tijdens de effectieve refractaire periode heeft een extra elektrische stimulus geen effect op het actiepotentiaal. Aan het einde van het plateau begint de cel te repolariseren naarmate IK in omvang toeneemt. Terwijl I Ca en I Na beginnen te herstellen van inactivatie, begint er een nieuwe periode. Welke is dit?

A

De relatieve refractaire periode. Gedurende deze periode kan een extra elektrische prikkel een actiepotentiaal veroorzaken, maar dan kleiner dan normaal

66
Q

Waardoor geeft vuurvastheid (refractoriness) het hart een zekere mate van elektrische veiligheid?

A
  1. Het verhindert dat externe pacemakers (die pathologisch kunnen ontstaan) ectopische slagen kunnen veroorzaken
  2. Het voorkomt tetanus (voortdurende systole zonder verdere samentrekkingen)
    (zie toelichting)
67
Q

In principe kunnen drie mechanismen de vuursnelheid van de SA-knoop vertragen (dwz een negatief chronotroop effect). Welke mechanismen zijn dit?

A
  1. De steilheid van de depolarisatie tijdens fase 4 kan afnemen, waardoor de tijd die nodig is voor Vm om de drempel te bereiken wordt verlengd
  2. Het maximale diastolische potentieel kan negatiever worden
  3. De drempel voor het actiepotentiaal kan positiever worden
    (figuur 21-6 A,B,C)
    (zie toelichting)
68
Q

Wat doet de nervus vagus, die parasympathisch is?
(zie p. 339)

A

De nervus vagus geeft acetylcholine (ACh) af op de SA- en AV-knooppunten en vertraagt ​​de intrinsieke pacemakeractiviteit door alle drie de mechanismen die in de voorgaande paragraaf zijn besproken

69
Q

De effecten van ACh op stromen in de AV-knoop zijn vergelijkbaar met de effecten op die in de SA-knoop. Omdat de pacemaker zich normaal gesproken echter niet in de AV-knoop bevindt, bestaat het fysiologische effect van ACh op de AV-knoop uit?

A

Uit het vertragen van de geleidingssnelheid

70
Q

Er is overvloedige sympathische innervatie naar het hart, waarbij vooral norepinephrine (noradrenaline) vrijkomt. Wat geeft het adrenal medulla (bijniermerg) bovendien af in de bloedsomloop?

A

Epinefrine

71
Q

Catecholamines, die via β1-adrenerge receptoren werken, veroorzaken via twee mechanismen een verhoging van de hartslag. Welke mechanismen zijn dit?

A
  1. Catecholamines verhogen If in de knoopcellen, waardoor de steilheid van de fase 4-depolarisatie toeneemt (dwz tegengesteld aan het effect in figuur 21-6A).
  2. Catecholamines verhogen de ICa in alle myocardiale cellen (hartspiercellen). De toename van I Ca in de SA- en AV-knoopcellen maakt de fase 4-depolarisatie steiler en maakt de drempel ook negatiever
    (dat wil zeggen, tegengesteld aan het effect in figuur 21-6 A/C)
72
Q

In de atriale en ventriculaire spieren veroorzaken catecholamines om vier redenen een toename van de contractiekracht (positief inotroop effect). Welke redenen zijn dit?

A

1.De verhoogde I Ca (dwz Ca 2+ instroom) leidt tot een grotere lokale toename van [Ca 2+ ] i en ook tot een grotere door Ca 2+ geïnduceerde Ca 2+ afgifte (zie pp. 242-243 ) uit de SR
2. De catecholamines verhogen de gevoeligheid van het SR Ca 2+-afgiftekanaal voor cytoplasmatisch Ca 2+ (zie p. 230)
3. Catecholamines versterken ook het pompen van Ca in de SR door stimulatie van de SERCA Ca-pomp (zie p. 118), waardoor de Ca2+-opslag wordt vergroot voor latere afgifte.
4.De verhoogde I Ca presenteert meer Ca 2+ aan SERCA, zodat de SR Ca 2+-voorraden in de loop van de tijd toenemen.

De vier mechanismen maken meer Ca 2+ beschikbaar voor troponine C, waardoor een krachtigere contractie mogelijk wordt (Box 21-1).