H22 The heart as a pump Flashcards

Eerste helft

1
Q

De inlaatkleppen van de ventrikels worden de AV-kleppen (atrioventriculaire) genoemd. Ze laten het bloed slechts in één richting stromen, van de atria (boezems) naar de ventrikels (kamers).
1. Hoe heet de klep tussen het rechter atrium en de rechter ventrikel?
2. Hoe heet de klep die zich tussen het linker atrium en de linker hartkamer bevindt?

A
  1. Tricuspidalisklep
  2. Mitralisklep
    (zie toelichting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe heten de uitlaatkleppen van de ventrikels?

A

Semilunaire kleppen (halvemaanvormige kleppen)
(zie toelichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan de beweging van de klepbladen door middel van echocardiografie worden gedetecteerd?
(zie p. 427)

A

Hun sluiting maakt hartgeluiden die hoorbaar zijn met een stethoscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De hartcyclus kan op een aantal manieren kunstmatig in fasen worden verdeeld. Vanuit het gezichtspunt van de ventrikels en de posities van hun kleppen moeten we echter minimaal vier verschillende fasen in overweging nemen. Welke zijn dit?

A
  1. Instroomfase: de inlaatklep (AV-klep) is open en de uitlaatklep (halvemaanvormige klep) is gesloten.
  2. Isovolumetrische contractie: beide kleppen zijn gesloten en er is geen bloedstroom.
  3. Uitstroomfase: de uitlaatklep is open en de inlaatklep is gesloten.
  4. Isovolumetrische relaxatie: beide kleppen zijn gesloten en er is geen bloedstroom.
    (tabel 22-1)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Hoelang is de cyclusduur bij een hartslag van 75 slagen/min?
  2. Hoelang duurt hierbij de systole?
  3. Hoelang duurt hierbij de diastole?
A
  1. 800 ms
  2. 300 ms
  3. 500 ms
    (zie toelichting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Figuur 22-1:
In beide gevallen (linker en rechter hart) beginnen de traceringen halverwege fase 1; dat wil zeggen, de periode van verminderde vulling tegen het einde van de diastole. Hoe heet deze periode?

A

diastasis
(van het Griekse dia [apart] + histanai [staan])

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tijdens de diastase is de mitralisklep open, maar stroomt er weinig bloed van het linker atrium naar de linker ventrikel; Het ventriculaire volume stijgt langzaam en nadert een plateau. De druk in zowel het linker atrium als het linker ventrikel stijgt langzaam, aangedreven door de druk in de pulmonaire (long)aders, die slechts iets hoger is. Waardoor loopt de atriale druk parallel (en ligt slechts iets boven) aan de ventriculaire druk?

A

Omdat de mitralisklep wijd open staat en de stroom tussen de twee kamers minimaal is.

Aan het einde van deze fase vindt de P-golf van het elektrocardiogram (ECG; zie p. 493), die overeenkomt met atriale excitatie, plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Onmiddellijk na de P-golf vindt de atriale contractie plaats, waardoor een variabele hoeveelheid bloed de linker ventrikel binnendringt. Bij een persoon in rust brengt de samentrekking van het atrium een ​​bloedvolume naar het linkerventrikel over dat hoeveel van het daaropvolgende slagvolume vertegenwoordigt?
Bij zware inspanning kan dit cijfer oplopen tot hoeveel procent?
(zie Box 22-1)

A
  1. <20% en vaak slechts een paar procent
  2. 40%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer de ventrikels beginnen te depolariseren, zoals blijkt uit het QRS-complex op het ECG, begint de systole. Waardoor sluit de mitralisklep?

A

Als gevolg van dat de ventrikels samen trekken, en dat de druk in het linkerventrikel die in het linker atrium al snel overschrijdt (eerste kruising van blauwe en oranje drukpatronen in figuur 22.1 B, bovenaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is het resultaat tijdens fase 2 een isovolumetrische samentrekking die ervoor zorgt dat de druk in het linkerventrikel snel stijgt, waardoor uiteindelijk de druk in de aorta wordt overschreden (eerste kruising van blauwe en rode lijnen) en de aortaklep wordt geopend?

A

Omdat het bloed geen plek heeft om naartoe te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Hoeveel mL bloed stroomt er tijdens de gehele ejectiefase stroomt de aorta in?
  2. Hoeveel mL bloed blijft er hierdoor achter in het ventrikel?
A
  1. Ongeveer 70 mL
  2. Ongeveer 50 mL
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een goed voorbeeld van een geval waarin de stromingsdynamiek primair traag van karakter is?

A

De bloedstroom in de aorta
(zie toelichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom is de compliantieterm (meestal radiale compliantie) binnen de complexe impedantie van de aorta niet zo belangrijk?

A

Omdat axiale stroming veel belangrijker is dan radiale stroming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom is de term voor viskeuze (stroperige) weerstand binnen de complexe impedantie van de aorta minimaal?

A

Omdat de straal van de aorta groot is en de weerstand omgekeerd evenredig is met r^4 (zie vergelijking 17-11)
(zie toelichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waardoor wordt de dominantie van de traagheidsimpedantie geïllustreerd?

A

Door de bevinding dat de aortaklep niet sluit ondanks een omkering van de drukgradiënt tussen de linker ventrikel en de aortaboog, zoals geregistreerd door verblijfskatheters met zijopeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op een bepaald punt sluit de aortaklep, wat het begin van de diastole definieert. Wanneer de bloedstroom in de aorta weer kortstondig positief wordt (dwz naar voren), is er een kleine opwaartse afbuiging in het aortadrukspoor. Wat is het resultaat?

A

De dicrotische inkeping (van het Griekse dikrotos [dubbele slag]), of incisura, en de daaropvolgende dicrotische golf, die de doorgaans neerwaartse trend van de aortadruk onderbreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waardoor evolueren de linker atriale en ventriculaire druk tijdens de periode van snelle ventriculaire vulling parallel?

A

Doordat de mitralisklep wijd open staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Diastole omvat dus zowel de snelle ventriculaire vullingsperiode als diastasis. Zoals reeds opgemerkt, neemt de duur van de diastole af naarmate de hartslag stijgt. Waarvan gaat deze afname eerst ten koste?

A

Van de periode van tragere ventriculaire vulling (diastase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  1. Wanneer stijgt de bloedstroom van het linkerventrikel naar de aorta ascendens (opkomende aorta?) het snelst?
    (figuur 22-2, tweede paneel van boven)
  2. Wat definieert de piek van de aortastroom?
A
  1. Tijdens de snelle ejectiefase van het linkerventrikel
  2. Het begin van de fase van verminderde ejectie (uitstroom)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De dominante frequenties van hartgeluiden zijn lager dan die van hartgeruis, dat het gevolg is van turbulentie. Wat zijn de bijbehorende frequenties?

A

Hartgeluiden: 110-180 Hz
Hartgeruis: 180-500 Hz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke gebeurtenissen veroorzaken de volgende geluiden?:
S1
S2
S3
S4

A

S1: Sluiting van mitralis- en tricuspidaliskleppen
S2: Sluiting van aorta- en pulmonaire kleppen (longkleppen)
OS: Opening van een stenotische mitralisklep
S3: Diastolische vullingsgalop of ventriculaire of protodiastolische galop
S4: Atriaal geluid dat een atriale of presystolische galop creëert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De daadwerkelijke plaatsing van de klepbladen (dat wil zeggen: “de deur dichtslaan”) produceert niet het geluid van de harttonen. Wat produceert dat wel? En wat produceert het geluid van S2?

A

Trillingen als gevolg van plotselinge spanning in de AV-kleppen en de aangrenzende ventriculaire wanden het eerste hartgeluid, S1

Op soortgelijke wijze produceren trillingen van de grote vaatwanden en bloedkolommen het tweede hartgeluid, S2, volgend op het sluiten van de halvemaanvormige kleppen (semilunaire kleppen)
(zie toelichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welk timingverschil produceert de fysiologische splitsing van de A2 (dwz aorta) en P2 (dwz long/pulmonair) componenten van de tweede harttoon?

A

De aortaklep sluit meestal vlak voor de pulmonalisklep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat kan onder andere leiden tot splitsing van de eerste harttoon?

A

Pathologische veranderingen die de asynchronie tussen het linker- en rechterhart accentueren (bijv. rechterbundeltakblok)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat gebeurt er bij verstijving van de mitralisklep, gezien bij mitrale stenosis?

A

Dan kan het openen van de mitralisklep een extra geluid produceren, een openingsklik (OS), tijdens de vroege diastole net na S2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  1. Bij wie is S3 vooral aanwezig?
  2. Wanneer treedt S3 op?
A
  1. Bij kinderen
  2. In de vroege diastole, wanneer het snel vullen van de ventrikels resulteert in het terugveren van de ventriculaire wanden die een beperkte rekbaarheid hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wanneer kan een S3 ook bij volwassenen worden gehoord?

A

Wanneer het ventrikel aan het einde van de systole zo overvol is dat de toevoeging van 70 ml extra bloed tijdens de diastole het ventrikel in een volumebereik brengt waarin de ventriculaire compliantie (rekbaarheid) erg laag is.

Het resultaat is een geaccentueerde terugslag, gehoord als een S3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Indien aanwezig valt een vierde harttoon, S4, samen met atriale contractie. Wanneer wordt dit meestal gehoord?

A

Het wordt meestal gehoord bij pathologische omstandigheden waarbij een ongewoon sterke atriale contractie optreedt in combinatie met een lage compliantie van de linker hartkamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

De druk in de aortaboog schommelt (oscilleert) doorgaans tussen:

A

~80 en ~120 mm Hg (zie figuur 22.3 B, paneel 1), maar varieert sterk van persoon tot persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

De arteriële druk wordt meestal gemeten in een grote arterie, zoals de brachiale arterie (armslagader) (zie p. 421). Waarom benaderen de gemeten systolische en diastolische arteriële drukken, evenals de polsdruk en de gemiddelde arteriële druk (zie p. 418), nauw de overeenkomstige aortadrukken?

A

Omdat er zeer weinig drukval optreedt tussen de aorta en zo’n grote, nabijgelegen arterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Op het gebied van de hydraulica hebben oscillerende stromingen en drukken niet alleen een amplitude, maar ook een fase. Als gevolg hiervan is de verhouding Δ P / F niet langer weerstand – een eenvoudige, tijdsafhankelijke grootheid (quantity) – maar een complexe grootheid. Welke grootheid is dit?

A

Mechanische impedantie, die afhangt van de klassieke ‘weerstand’, evenals van de compliantie (rekbaarheid) en traagheid eigenschappen van de bloedvaten en het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waardoor zijn de druk- en stromingsgolven in vaten distaal van de aorta niet helemaal hetzelfde als in de aorta. In plaats daarvan geldt dat hoe verder de vaten van de aorta verwijderd zijn, hoe meer de druk- en stromingsgolven van elkaar verschillen.

A

Vanwege de resistieve, meegaande en traagheidseigenschappen

32
Q
  1. Tijdens de snelle ejectie(uitstroom)fase is de piekstroom door de aortaboog opmerkelijk hoog, namelijk:(donkerbeige band in figuur 22-3A, paneel 1).
  2. De maximale lineaire snelheid is:
A
  1. ~30 l/min
  2. ~100 cm/s, wat het waarschijnlijker maakt dat het bloed de kritische waarde van het Reynoldsgetal voor turbulentie zal bereiken (zie p. 416).
33
Q

De snelle uitstoot (ejectie) van bloed veroorzaakt ook een snelle stijging van de druk in de aorta tot boven die in het ventrikel (zie figuur 22-3 B, paneel 1). Hoewel de drukgradiënt over de klep omkeert, sluit de klep niet, zoals blijkt uit de continue bloedstroom van het ventrikel naar de aorta. Wat is de reden dat de stroom in voorwaartse richting doorgaat?

A

Dat is de traagheidscomponent van de bloedstroom, die een aanzienlijke kinetische energie vertegenwoordigt

34
Q
  1. Er is een grote diastolische component voor de totale bloedstroom in de grote arteriën die dicht bij de aorta liggen, zoals:
  2. Waarvan is deze aanzienlijke diastolische component grotendeels het resultaat?
A
  1. De carotid- (hals) en de renale(nier) arteriën
    (zie figuur 22-3A, panelen 5 en 6)
  2. Van de hoge mate van meegaandheid (compliance) van de vaatwanden en de radiale expansie (uitzetting) van de bloedvaten die optreedt tijdens ventriculaire ejectie (uitstroom)
35
Q

Waardoor kunnen we op zijn minst een intuïtief begrip krijgen van de radiale bijdrage aan de stroming in de aorta en grote arteriën?

A

Door het vermogen van de aorta te onderzoeken om energie op te slaan en af ​​te staan ​​tijdens de versnelling (acceleratie) en vertraging (deceleratie) van de stroming

36
Q

Figuur 22-4 B:
1. De aorta en grote bloedvaten gedragen zich als de rubberen slang. Wat vertegenwoordigt de oscillerende drukhoogte in ons model (dwz tussen nul en een piekwaarde)?
2. Waar is het in stand houden van de stroom tijdens onderbreking van de drukhoogte equivalent aan?

A
  1. De ventriculaire druk
  2. Aan de voortdurende stroom uit de aorta tijdens diastole
37
Q

De twee modellen geïllustreerd in figuur 22.4 B en C laten zien hoe soepele bloedvaten een discontinue stroom kunnen omzetten in een meer continue stroom. Waarom verbetert de zogenaamde Windkessel-werking van het arteriële systeem de efficiëntie van de pomp (dwz het hart) aanzienlijk?

A

Omdat de bloedvaten de fasestroompieken van de pomp kunnen omzetten in een meer continue stroom

38
Q

De drukcurven in figuur 22.3B laten zien dat, naarmate de afstand tot het hart toeneemt (panelen 1 tot en met 4), het stijgende deel van de golf steiler wordt en de piek smaller. Wat wordt groter doordat de piek geleidelijk in hoogte toeneemt en de minimumdruk geleidelijk afneemt?

A

De polsdruk
(zie toelichting)

39
Q

In de kleinste arteriën moeten de stromen klein zijn. Hier keert de trend naar een verhoogde piekdruk om. In plaats daarvan wordt de pulsgolf om twee redenen gedempt. Welke zijn dit?

A
  1. We te maken hebben met veel parallelle vaten met een groot aggregaatwandoppervlak, waardoor de compliantie van het aggregaat toeneemt, waardoor de drukgolf wordt gedempt
  2. Deze kleinere arteriën hebben een kleinere straal en dus een veel grotere weerstand, waardoor de gemiddelde arteriële druk moet dalen in verhouding tot de veel hogere weerstand

Dus, in tegenstelling tot de situatie in de grotere slagaders, overheerst demping boven vervorming

40
Q

Tegen de tijd dat het bloed de capillairen (haarvaten) bereikt, is de demping zo ernstig dat er normaal gesproken geen pulsaties (dat wil zeggen drukschommelingen) optreden; de bloedstroom is continu. Waarom vormen de pulmonaire (long) capillairen een uitzondering?

A

Omdat hun stroomopwaartse vaten kort zijn en ze hebben een lage weerstand en hoge flexibiliteit

41
Q

Wanneer treedt de pulsatie van systemische capillairen (haarvaten) alleen op?

A

Alleen in gevallen van aanzienlijk verhoogde polsdruk, zoals bij patiënten met aortaregurgitatie of hyperthyreoïdie, of in gevallen van gegeneraliseerde perifere vasodilatatie.

42
Q

Stel je voor dat je met een stethoscoop naar het hart van een patiënt luistert en tegelijkertijd de hartslag van de radiale arterie nabij de pols voelt. Voor elke hartslag die u hoort, voelt u een radiale hartslag. U weet dat de piekdruk in het linkerventrikel ongeveer halverwege tussen de eerste en de tweede harttoon plaatsvindt, maar de vertraging tussen het middelpunt van de twee harttonen en de piek van de radiale puls bedraagt ​​slechts ~0,1 s. Rode bloedcellen (RBC’s) hebben enkele seconden nodig om van het hart naar de pols te stromen. Waarom kun je de hartslag dan zo snel na de hartslag voelen?

A

Doordat de bloedvaten de voelbare (palpabele) puls geleiden als een drukgolf.

De lineaire snelheid van rode bloedcellen – door convectie in het bloed getransporteerd – varieert van ~1 m/s in de aorta tot verdwijnend kleine waarden in de haarvaten (zie p. 448). De drukgolf plant zich echter voort met een snelheid van 5 tot 6 m/s in de aorta, oplopend tot 10 tot 15 m/s in de kleine arteriën
(zie voorbeeld)

43
Q

De stroomafwaartse voortplanting van de golf door de grotere slagaders gaat gepaard met een ernstige vervorming van het drukprofiel. Welke vervorming is dit?

A

Het wordt smaller en langer naarmate we stroomafwaarts bewegen

44
Q

De drukgolf die van de aorta naar de periferie beweegt, is eigenlijk een geheel van vele individuele golven, elk met zijn eigen frequentie.
1. Reizen golven met een hogere frequentie sneller of langzamer dan golven met een lage frequentie?
2. En ondergaan ze meer of minder demping dan golven met een lage frequentie?
(figuur 22-6 A)

A
  1. Sneller
  2. Meer demping
45
Q
  1. Naarmate de drukgolf bloedvaten bereikt die een stijvere wand hebben (bijvoorbeeld een grotere verhouding tussen wanddikte en vatdiameter), neemt de snelheid van de golf toe of af? (zie figuur 22-6 B).
  2. Veroorzaakt de veroudering een afname of toename van de compliantie van het vat (dat wil zeggen de rekbaarheid (distensibility))?
A
  1. De snelheid neemt toe
    (zie toelichting)
  2. Een afname, hierdoor neemt de voortplantingssnelheid feitelijk toe
46
Q

We hebben hierboven in dit hoofdstuk gezien dat de stroming in de capillairen (haarvaten) gewoonlijk niet pulserend is. Niettemin kan de bloedstroom in systemische capillairen langzame oscillaties vertonen die geen verband houden met de hartcyclus. Welke factoren kunnen fluctaties in de capillaire stroom veroorzaken?

A
  1. De werking van stroomopwaartse vasomotorische controle-elementen in arteriolen en precapillaire sluitspieren
  2. Veranderingen in de weefseldruk (bijvoorbeeld veroorzaakt door spiercontractie) kunnen de capillairen samendrukken
47
Q

Hoewel systemische aderen drukgolven hebben, zijn deze golven niet afkomstig van arteriële golven die zich voortplanten door de capillaire bedden, die niet-pulsatiel zijn. Drie mechanismen kunnen bijdragen aan de veneuze puls. Welke zijn dit?

A
  1. Retrograde werking van de hartslag tijdens de hartcyclus
  2. De ademhalingscyclus (respiratoire cyclus)
  3. De contractie van skeletspieren
48
Q

Een grote ader dichtbij het hart, zoals de jugular ader (halsader), heeft een complexe pulsgolf (Fig. 22-7 A) die is gesynchroniseerd met de hartcyclus. De drie maxima, of pieken, in de jugular(hals)aderpulsgolf worden aangeduid met a, c en v. De drie minima, of dips, worden aangeduid met av, x en y. Welke gebeurtenissen weerspiegelen deze druktransiënten in de hartcyclus?

A
  1. De a-piek wordt veroorzaakt door de samentrekking van het rechter atrium.
  2. Het av minimum is het gevolg van ontspanning van het rechter atrium en sluiting van de tricuspidalisklep.
  3. De c-piek weerspiegelt de drukstijging in het rechterventrikel vroeg tijdens de systole.
  4. Het x-minimum treedt op als het ventrikel samentrekt en korter wordt tijdens de ejectiefase later in de systole.
  5. De v-piek houdt verband met het vullen van het rechter atrium tegen een gesloten tricuspidalisklep, waardoor de druk in het rechter atrium stijgt.
  6. Het y-minimum weerspiegelt een daling van de druk in het rechter atrium tijdens snelle ventriculaire vulling, waarbij bloed het rechter atrium verlaat via een open tricuspidalisklep en het rechter ventrikel binnenkomt.
49
Q

Poiseuille was de eerste die observeerde dat de druk in de jugular (hals)ader negatief wordt tijdens het inademen (inspiratie) (zie figuur 22-7 B). Waardoor neemt de intrathoracale druk (en dus de druk in de thoracale vaten) af en neemt de intra-abdominale druk toe? (zie p. 607)

A

Doordat tijdens de inspiratie het diafragma (middenrif) daalt
(zie toelichting)

50
Q

Waarom daalt tijdens de inspiratie de druk in de jugular (hals)ader terwijl de druk in de femorale ader stijgt?

A

Doordat de veneuze terugkeer van het hoofd en de bovenste ledematen tijdelijk toeneemt, omdat lagedrukvaten letterlijk bloed in de thoracale (borst)holte zuigen. Tegelijkertijd neemt de veneuze stroom vanuit de onderste ledematen af ​​vanwege de relatief hoge druk van de buikaders tijdens het inademen.

51
Q

Staan zorgt ervoor dat de veneuze druk in de voet geleidelijk stijgt tot de hydrostatische druk die wordt gedicteerd door de verticale bloedkolom van de voet naar het hart (zie figuur 22-7 C). Wat zorgt ervoor als de persoon begint te lopen dat de veneuze druk in de voet afneemt?

A

De combinatie van de pompende werking van de beenspieren op de beenaders en de werking van de veneuze kleppen als hydrostatische relaisstations (relay stations)

52
Q

Waar bevinden de pacemakercellen zich die de frequentie bepalen wanneer het hart zich in een normaal sinusritme bevindt?

A

In het sinoatriale (SA) knooppunt van het rechter atrium (zie p. 489)
(zie toelichting)

52
Q

De AV-knoop brengt een tijdsvertraging in de geleiding in die essentieel is om ervoor te zorgen dat?

A

Dat de ventrikels klaar zijn met het vullen met bloed voordat contractie en ejectie (uitstroom) plaatsvinden

53
Q

De twee ventrikels delen een gemeenschappelijke envelop van spiraalvormige en cirkelvormige spierlagen. Waar zorgt de opstelling van de spiraalbundels voor?

A

Het zorgt ervoor dat ventriculaire contractie het bloed vrijwel uit het hart wringt, hoewel onvolledig. De top trekt samen vóór enkele van de basale delen van het ventrikel, een reeks die het bloed omhoog stuwt naar de aorta- en pulmonaire kleppen

54
Q

Figuur 22-8 A:
Het mechanisme voor het legen van de rechterventrikel omvat drie bewegingen. Welke zijn dit?
(ongeveer weten)

A
  1. De lengteas van het rechterventrikel wordt korter wanneer spiraalspieren de tricuspidalisklepring naar de top trekken.
  2. De vrije wand beweegt van het rechterventrikel in een balgachtige beweging naar het septum toe.
  3. De samentrekking van de diepe cirkelvormige vezels van de linker ventrikel dwingt het septum in een convexe vorm, zodat het septum in de rechter ventrikel uitpuilt
55
Q

Figuur 22-8 B:
De mechanische werking van het linkerventrikel vindt plaats door een dubbele beweging. Welke bewegingen zijn dit?
(ongeveer weten)

A
  1. De constrictie van de cirkelvormige spierlagen verkleint de diameter van de kamer, van top naar basis, vergelijkbaar met het inknijpen van een tube tandpasta.
  2. Het samentrekken van de spiraalspieren trekt de mitralisklepring naar de top, waardoor de lange as korter wordt.

Het eerste mechanisme is krachtiger en is verantwoordelijk voor de hoge druk die door de linker ventrikel wordt ontwikkeld

56
Q

Wat geeft het linkerventrikel een kleinere oppervlakte-volumeverhouding dan het rechterventrikel en draagt ​​bij aan het vermogen van het linkerventrikel om hoge drukken te genereren?

A

De conische vorm van het lumen

57
Q

Het samentrekken van de atria levert normaal gesproken slechts een kleine bijdrage aan het vullen van de twee ventrikels wanneer de patiënt in rust is (zie kader 22-1). De samentrekking van de atria is echter in ten minste twee omstandigheden een nuttige veiligheidsfactor. Welke omstandigheden zijn dit?

A
  1. Tijdens tachycardie, wanneer het diastolische interval – en dus de tijd voor passieve vulling – kort is, kan de atriale contractie voor een broodnodige boost zorgen
  2. Het is ook nuttig bij bepaalde pathologische aandoeningen
    (zie toelichting)
58
Q

Waarom begint en eindigt de atriale contractie eerder in het rechter atrium dan in het linker atrium?
(figuur 22-8 C, paneel ‘Contractie’)

A

Omdat de SA-knoop zich in het rechter atrium bevindt

59
Q

Waarom heeft de rechterventrikel een kortere periode van isovolumetrische contractie?

A

Omdat deze niet zoveel druk hoeft op te bouwen om de halvemaanvormige klep (dat wil zeggen de uitstroomklep) te openen en de ejectie te initiëren.
De pulmonale klep (met zijn lagere stoomafwaartse druk) gaat dus iets vóór de aortaklep (met zijn hogere stroomafwaartse druk) open (maar de aortaklep sluit eerder)
(zie toelichting)

60
Q

Wat bevordert tijdens de inspiratie de vulling van het rechterhart, waardoor het een groter einddiastolisch volume krijgt en er dus meer bloed wordt uitgestoten?

A

De relatief negatieve intrathoracale druk
(zie verhaal erbij)

61
Q

Isovolumetrische ontspanning is korter in het rechterhart dan in het linkerhart. Waarom begint de rechterventrikel vóór de linkerkamer te vullen?

A

Omdat de pulmonale klep na de aortaklep sluit en de tricuspidalisklep vóór de mitralisklep opent

62
Q

Wat is het slagvolume (SV)?

A

Dat is het verschil tussen het ventriculaire eind-diastolische volume (EDV) en het ventriculaire eind-systolische volume (ESV); dat wil zeggen het verschil tussen de maximale en minimale ventriculaire volumes
(zie toelichting)

63
Q

In ons voorbeeld is de EF (ejectiefractie) (70 ml)/(120 ml) of ~0,6. Bij een gezond persoon moet de waarde hoger zijn dan?

A

55%

64
Q

Artsen meten routinematig de volumes van de hartkamers door middel van angiografie of echocardiografie (zie pp. 426-428). Eendimensionale (of M-modus) echocardiografie maakt het mogelijk de linkerventrikelprestaties te beoordelen in termen van lineaire afmetingen en snelheden door metingen te verrichten van:

A
  1. Snelheid van de posterieure linkerventrikelwand
  2. Fractionele verkorting van de linkerventrikelomtrek
  3. De mate van fractionele verkorting van de omtrek
65
Q

Tweedimensionale echocardiografie maakt het mogelijk om verschillende ventriculaire volumes te bepalen. Welke volumes zijn dat?

A
  1. Linkerventrikel eind-diastolisch volume (LVEDV)
  2. Linkerventrikel eind-systolisch volume (LVESV)
  3. Slagvolume (SV = LVEDV − LVESV)
  4. Linkerventrikel-ejectiefractie ((LVEF) = SV/LVEDV)
66
Q

Waarom wordt de wigdruk genomen als een index van de druk in het linker atrium?

A

Omdat een continue en vermoedelijk gesloten bloedkolom het uiteinde van de sonde en het linker atrium verbindt

67
Q

Figuur 22-9:
Waarom daalt tijdens interval AB de ventriculaire druk enigszins tot ~5 mm Hg?

A

Omdat de ventriculaire spier tijdens de diastole blijft ontspannen. Ondanks de snelle toevoer van bloed daalt de ventriculaire druk dus naar de laagste waarde in de hartcyclus.

68
Q

Wat weerspiegelt de bescheiden drukstijging, ondanks een verdubbeling van het ventriculaire volume ΔV?

A

Het weerspiegelt de hoge compliantie (C = ΔV/ΔP) van de ventriculaire wand tijdens de late diastole

69
Q

Ejectie vindt plaats bij een aortadruk variërend tussen?

A

Tussen 80 en 130 mm Hg. Daarom is de ejectie niet “isotoon” (zie pp. 237-238)

70
Q

De zes segmenten van de druk-volumelus in figuur 22.9 komen overeen met verschillende fasen van de hartcyclus. Welke segmenten horen bij welke fase?

A

Fase 1: de instroomfase, omvat de segmenten AB en BC.
Fase 2: isovolumetrische contractie, omvat segment CD.
Fase 3: de uitstroomfase, omvat de segmenten DE en EF.
Fase 4: isovolumetrische relaxatie, omvat segment FA.

Segmenten CDEF vertegenwoordigen systole, terwijl segmenten FABC diastole vertegenwoordigen.

71
Q

De druk-volumerelaties in figuur 22.10 illustreren het druk-volumewerk van het linker ventrikel.
1. Het oppervlak onder het segment ABC (dat wil zeggen de vulfase) is het werk dat wordt gedaan door? (A)
2. Wat is het oppervlak onder DEF (dwz de ejectiefase)? (B)

A
  1. Het bloed (dat voorheen onder lage druk in de veneuze reservoirs en atria zat) op het ventrikel
  2. Dat is de arbeid die het hart tijdens de ejectie op het bloed verricht
    (zie toelichting)
72
Q

Het druk-volumediagram voor de rechterventrikel heeft dezelfde algemene vorm. Waarom is het gebied (dwz het netto externe werk) echter slechts ongeveer een vijfde zo groot?

A

Omdat de druk zoveel lager is

73
Q

Wat is in het geval van het hart een belangrijke bepalende factor voor de wandspanning?

A

De druk waartegen het ventrikel moet pompen

74
Q
  1. Wat is de belangrijkste bepalende factor voor de totale energiebehoefte van het hart?
  2. Wat blijft de belangrijkste component van het totale energieverbruik, zelfs tijdens inspanning?
A
  1. De spanningswarmte
  2. De warmte die wordt ontwikkeld als onderdeel van de spanning-tijd-integraal
    (zie toelichting)
75
Q

De spanningswarmte is niet alleen veel kostbaarder voor het hart dan het druk-volumewerk, maar is ook van aanzienlijk praktisch belang voor de patiënt met coronary arterie (kransslagader) ziekte die het hartminuutvolume (cardiac output) wil verhogen tijdens verhoogde fysieke activiteit. De grootste last voor zo iemand kan niet zozeer het totale externe werk zijn dat nodig is om extra bloed door de bloedsomloop te drijven (dat wil zeggen het verhogen van het hartminuutvolume), maar eerder een toename van de spanningswarmte (k · T · Δt). Het is dus voordelig voor de patiënt om een ​​lage wandspanning (T) te hebben, dat wil zeggen een lage bloeddruk. Het is ook voordelig voor de patiënt om niet te veel tijd (Δt) in de systole door te brengen. Het hart brengt een groter deel van zijn tijd in systole door als de hartslag hoog is. De hartpatiënt is dus beter af om het hartminuutvolume te verhogen bij lage druk en lage hartslag (dwz een laag T · Δt-product). Wat is de enige optie die overblijft?

A

Het vergroten van het slagvolume

76
Q

Wat is de mechanische efficiëntie van het hart?

A

De verhouding tussen de totale externe arbeid van het ventrikel (P · V + 0,5 mv^2 ) en de totale energiekosten (dwz W/E )

Merk op dat de mechanische efficiëntie niets te maken heeft met hoe effectief het ventrikel is in het uitdrijven van bloed (dwz de ejectiefractie).