H3: NEUROBIOLOGIE ASS & ADHD Flashcards
(58 cards)
ASS: genetica
80% vh fenotype wordt verklaard vanuit genetica
ASS = POLYGENETISCH –> er is geen één gen of enkele genen –> het is een samenspel van verschillende genetische factoren
voor ASS is er na vele jaren onderzoek nog steeds geen duidelijke biologische marker
ASS: epigenetica
= de invloed van de omgeving op de biochemische processen die de genetische expressie beïnvloeden –> zolang er geen epigenetica is, zullen deze genen ook niet tot uiting komen, vandaar is het !! dat ook kijken naar de omgeving
DNA methylatie
Modificatie van histonen
veranderingen in micro RNA
DNA methylatie
= methylgroepen = toegevoegd aan DNA –> waardoor gentranscriptie onderdrukt kan worden
- methylaat = afgeleid van een groep methaan = CRH4 waarbij een waterstofatoom verwijders is = CRH3
- methaan ontstaan wanneer organische stoffen worden afgebroken in onze darmen
Modificatie van histonen
= regulatiemechanismen waarbij DNA processen zoals gentranscriptie wordt gemoduleerd door histonen
histonen = eiwitten
histonen en DNA klitten samen n de celkern
=> histonen helpen in het VERSTEVIGEN vh DNA en de expressie van de genen
Veranderingen in micro RNA
= micro RNA controleert de genexpressie
= smalle draadvormige molecules
mogelijk omgevingsinvloeden ASS
prenataal
- virale infectie tijdens zwangersch
- ijzertekort tijdens zwangersch
- zink tekort tijdens zwangersch
- problemen met schildklierhormonen
- wanneer ouders al hogere lft hebben
postnataal: zuurstoftekort bij de geboorte
ADHD
- polygenetisch
- BDNF
- molecules die nodig zijn voor dopaminerge signalering = DAT
- 70-80% vd ADHD etiologie is terug te brengen naar genetica –> iemand in de fam met ADHD/ ASS –> kans groot dat dit nog meer voorkomt of zal voorkomen binnen familie
- ADHD gelinkte genen –> impact op versch processen in de neurobiologische ontw
BDNF
= brain derived neurotrophic factor
= neurotrofine
=> speelt een rol in het helpen overleven van de neuronen
=> speelt !e rol in een goede groei v neuronen
=> rol bij de vorming van nieuwe synapsen –> wat bijdraagt aan de synaptische plasticiteit (= ! voor het leren en het geheugen)
neurogenese
= het aanmaken v nieuwe neuronen
celmigratie
= beweging van één cel of groep cellen als reactie op chemische signalen
synaptogenese
= ontw vd contactplaatsen tussen neuronen
synaptische plasticiteit
= versterken via potentiatie of verzwakken via depressie van synaptische transmissie
makkelijke uitleg: HOE ZENUWCELLEN/ NEURONEN MET ELKAAR PRATEN
- sturen elektrisch signaal + reist door een neuron
- einde neuron = synaps (= kleine ruimte tss twee neuronen)
- elektrisch signaal omgezet in chemisch signaal –> er komen neurotransmitters vrij
apoptose –> BDNF
APOPTOSE = geprogrameerde celdood = cellen die niet langer nodig zijn of een bedreiging vormen –> worden vernietigd door strikt gereguleerd biochemische zelfmoordprocessen
BDNF = neurotrofine = beschadiging v neuronen voorkomt of herstelt
=> ! voor het aanmaken v nieuwe zenuwcellen
=> neutraliseert ook toxische effecten v cortisol
=> beschermt tegen apoptose
glia en microglia –> myelinisatie
gliacellen = oligodendrocyten en astrocyten –> ondersteunen neurobiologische ontw door (ontw hersenen) hun BELANG VOOR NEUROPLASTICITEIT (= vermogen om te veranderen en zich aan te passen)
=> balanceren neurale chemische omgeving
=> staan in voor efficiëntie v neurale netwerken via myelinisatie
myelinisatie
= proces waarbij myeline (laag proteïnen en vet) rond axon
=> VERSNELT informatieopdracht tss zenuwcellen
premature geboorte heeft invloed op
- impact op neurogenese en apoptose
=> te WEINIG AAN NEUROGENESE + TE VEEL VROEGE APOPTOSE = VERMINDERDE CORTICALE EXPANSIE EN LAGERE HERSENVOLUMES
=> nieuwe neuronen worden niet snel/ genoeg aangemaakt
=> bestaande neuronen worden te snel verwijderd waardoor een er een corticale verdunning ontstaat - verhoogt risico op neuro-inflammatie (= ontstekingsreacties)
hypoxie
= zuurstof tekort tijdens de geboorte
=> impact op dopaminerge transmissie, BDNF
Andere zaken die invloed kunnen hebben?
- ondervoeding tijdens zwangerschap
- prenatale blootstelling aan sterke metalen
EARLY BRAIN OVERGROWTH THEORY - ASS
normale ontw:
1. begin: HERSENEN GROEIEN SNEL
2. hersenen maken vele nieuwe cellen aan en maken vele verbindingen
3. op een bepaald moment begint deze snelheid van groei af te nemen en is er een VERTRAAGDE GROEI, dit initieert de rijping of de maturatie vd hersenen (= verbindingen zijn efficiënter
4. ROND 25 JAAR IS HET RIJPINGSPROCES AFGEROND
ASS:
Al heel VROEG EEN TE SNELLE GROEI + PIEK WORDT VEEL SNELLER BEREIKT DAN NORMAAL
=> door snelle groei zitten veel cellen dicht op elkaar wat leidt tot
- LOKALE OVERCONNECTIVITEIT: hersengebieden dicht bij elkaar zijn heel sterk verbonden
- LANGE AFSTANDCONNECTIVITEIT = MINDER GOED: wat zorgt voor stagnatie of regressie (vaardigheden die plots achteruit gaan)
= >VERKLAART WAAROM ZE MOEILIJKHEDEN HEBBEN MET COMPLEXE TAKEN
=> lokale overconnectiviteit: kan verklaren waarom ze goed zijn in het bestuderen v details
=> lange afstandsconnectiviteit: kan verklaren waarom ze moeite hebben met emoties te reguleren
OVER PRUNING HYPOTHESE - ASS
PRUNING = SNOEIEN
in het begin: worden er heel vele verbindingen gemaakt en nieuwe cellen aangemaakt, wat nodig is, want is ! zodat kind vaardigheden kan leren zoals: leren praten, bewegen…
op latere lft: is het wel de bedoeling om te gaan SNOEIEN, waarom? –> je gaat VERBINDINGEN DIE MINDER GEBRUIKT WORDEN OF GEEN EFFICIËNTIE HEBBEN VERWIJDEREN –> zo wilt men op latere leeftijd er voor zorgen dat je EFFICIËNTERE VERBINDINGEN hebt
wat bij ASS?
=> bij ASS NEEMT MEN DIT SNOEIPROCES IETS TE SERIEUS? OF GAAT MEN HIER DUS TE VER IN
=> er worden TE VEEL VERBINDINGEN WEGGEHAALD: vooral LANGE AFSTANDVERBINDINGEN VERDWIJNEN
gevolg = VERSTOORDE BALANS TUSSEN INHIBITIE EN EXCITATIE
inhibitie = remming, hersencellen worden afgeremd
excitatie = aandrijving, hersencellen worden geactiveerd
=> kan allemaal verklaring bieden voor mogelijke overprikkeling of moeilijkheden met impulscontrole
PRIMITIVE BRAIN DYSFUNCTION HYPOTHESIS
SUPERIEURE COLLICULUS = hersengebied in de hersenstam dat al vrij vroeg ontw is en een !e rol heeft in het richten vd aandacht op !e dingen
=> functie: aandacht heroriënteren naar belangrijke stimuli voor de ontw, zoals gezichten vd ouders
ASS?
=> onderzoek suggereert dat de werking van dit gebied anders verloopt –> hoe? –> mogelijks is dit door een cerebellaire aansturing die misloopt –> zo gaan kdn met ASS de voorkeur ontwikkelen voor NIET SOCIALE SENSORISCHE ASPECTEN bv; wanneer spelen met autootje en ouders roepen: normaal zou het kind zijn aandacht verleggen naar de ouders, maar bij kdn met ASS is dit niet het geval en blijven ze met de aandacht gefocust op hun speelgoed
=> normaal zou de superieure colliculus een voorkeur moeten ontwikkelen voor sociale prikkels
CEREBELLUM - ASS
cerebellum = kleine hersenen = superbelangrijk hersengebied bij ASS
=> onderzoek toont aan dat zelfs als je genetische factoren niet meerekent –> ONDERONTWIKKELD CERBELLUM = !e VOORSPELLER VOOR DIAGNOSE ASS
kdn met ASS? –> wat zien we?
- VROEGE STRUCTURELE VERSCHILLEN IN CEREBELLUM: al heel vroeg in de ontw (zelfs voor geboorte) zijn er structurele verschillen te zien in het cerebellum v kdn met ASS vergeleken met andere kdn
- CEREBELLAIRE PEDUNKELS
= VEZELBANEN –> INFO UITWISSELEN (input en output v info) tss cerebellum en andere hersengebieden (= verbindingswegen)
=> bij ASS: zijn deze vezelbanen MINDER GOED OPGEBOUWD –> dus info wordt MINDER EFFICIËNT UITGEWISSELD
=> ASS = VERMINDERDE MICROSTRUCTURELE INTEGRITEIT in cerebellaire pedunkels: wat leidt tot minder efficiënte communicatie - PURKINJECELLEN (grote cellen) = !e hersencellen in het cerebellum, voor het functioneren van dit gebied
=> VOORSPELLEN WAT er gaat GEBEUREN
=> GEDRAG AUTOMATISEREN
=> ASS: GEREDUCEERD AANTAL van Purkinjecellen –> OPSLAG + AANPASSING van INTERNE VOORSPELLINGSMODELLEN EN AUTOMATISATIE VAN GEDRAG BEÏNVLOEDT: er is iets mis met het voorspellend brein
- KLEINER CEREBELLUMVOLUME –> bij ASS is het cerebellum minder groot –> vooral in delen die ! zijn voor: SOCIALE VAARDIGHEDEN, TAAL, AUTOBIOGRAGISCH GEHEUGEN
CEREBELLAIRE ONTWIKKELING - ASS
= ontwikkeling begint VROEG (vanaf week 7 in zwangerschap) , maar RIJPT TRAAG -tot in de LATE ADOLESCENTIE
=> door trage rijping: is het cerebellum heel LANG KWETSBAAR/ GEVOELIG voor invloeden uit de omgeving zoals: stress, voeding, infecties …