H3: NEUROBIOLOGIE ASS & ADHD Flashcards

(58 cards)

1
Q

ASS: genetica

A

80% vh fenotype wordt verklaard vanuit genetica
ASS = POLYGENETISCH –> er is geen één gen of enkele genen –> het is een samenspel van verschillende genetische factoren

voor ASS is er na vele jaren onderzoek nog steeds geen duidelijke biologische marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ASS: epigenetica

A

= de invloed van de omgeving op de biochemische processen die de genetische expressie beïnvloeden –> zolang er geen epigenetica is, zullen deze genen ook niet tot uiting komen, vandaar is het !! dat ook kijken naar de omgeving

DNA methylatie
Modificatie van histonen
veranderingen in micro RNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

DNA methylatie

A

= methylgroepen = toegevoegd aan DNA –> waardoor gentranscriptie onderdrukt kan worden
- methylaat = afgeleid van een groep methaan = CRH4 waarbij een waterstofatoom verwijders is = CRH3
- methaan ontstaan wanneer organische stoffen worden afgebroken in onze darmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Modificatie van histonen

A

= regulatiemechanismen waarbij DNA processen zoals gentranscriptie wordt gemoduleerd door histonen

histonen = eiwitten
histonen en DNA klitten samen n de celkern
=> histonen helpen in het VERSTEVIGEN vh DNA en de expressie van de genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Veranderingen in micro RNA

A

= micro RNA controleert de genexpressie
= smalle draadvormige molecules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mogelijk omgevingsinvloeden ASS

A

prenataal
- virale infectie tijdens zwangersch
- ijzertekort tijdens zwangersch
- zink tekort tijdens zwangersch
- problemen met schildklierhormonen
- wanneer ouders al hogere lft hebben

postnataal: zuurstoftekort bij de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ADHD

A
  • polygenetisch
  • BDNF
  • molecules die nodig zijn voor dopaminerge signalering = DAT
  • 70-80% vd ADHD etiologie is terug te brengen naar genetica –> iemand in de fam met ADHD/ ASS –> kans groot dat dit nog meer voorkomt of zal voorkomen binnen familie
  • ADHD gelinkte genen –> impact op versch processen in de neurobiologische ontw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

BDNF

A

= brain derived neurotrophic factor
= neurotrofine
=> speelt een rol in het helpen overleven van de neuronen
=> speelt !e rol in een goede groei v neuronen
=> rol bij de vorming van nieuwe synapsen –> wat bijdraagt aan de synaptische plasticiteit (= ! voor het leren en het geheugen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

neurogenese

A

= het aanmaken v nieuwe neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

celmigratie

A

= beweging van één cel of groep cellen als reactie op chemische signalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

synaptogenese

A

= ontw vd contactplaatsen tussen neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

synaptische plasticiteit

A

= versterken via potentiatie of verzwakken via depressie van synaptische transmissie

makkelijke uitleg: HOE ZENUWCELLEN/ NEURONEN MET ELKAAR PRATEN
- sturen elektrisch signaal + reist door een neuron
- einde neuron = synaps (= kleine ruimte tss twee neuronen)
- elektrisch signaal omgezet in chemisch signaal –> er komen neurotransmitters vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

apoptose –> BDNF

A

APOPTOSE = geprogrameerde celdood = cellen die niet langer nodig zijn of een bedreiging vormen –> worden vernietigd door strikt gereguleerd biochemische zelfmoordprocessen

BDNF = neurotrofine = beschadiging v neuronen voorkomt of herstelt
=> ! voor het aanmaken v nieuwe zenuwcellen
=> neutraliseert ook toxische effecten v cortisol
=> beschermt tegen apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

glia en microglia –> myelinisatie

A

gliacellen = oligodendrocyten en astrocyten –> ondersteunen neurobiologische ontw door (ontw hersenen) hun BELANG VOOR NEUROPLASTICITEIT (= vermogen om te veranderen en zich aan te passen)

=> balanceren neurale chemische omgeving
=> staan in voor efficiëntie v neurale netwerken via myelinisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

myelinisatie

A

= proces waarbij myeline (laag proteïnen en vet) rond axon
=> VERSNELT informatieopdracht tss zenuwcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

premature geboorte heeft invloed op

A
  • impact op neurogenese en apoptose
    => te WEINIG AAN NEUROGENESE + TE VEEL VROEGE APOPTOSE = VERMINDERDE CORTICALE EXPANSIE EN LAGERE HERSENVOLUMES
    => nieuwe neuronen worden niet snel/ genoeg aangemaakt
    => bestaande neuronen worden te snel verwijderd waardoor een er een corticale verdunning ontstaat
  • verhoogt risico op neuro-inflammatie (= ontstekingsreacties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hypoxie

A

= zuurstof tekort tijdens de geboorte
=> impact op dopaminerge transmissie, BDNF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Andere zaken die invloed kunnen hebben?

A
  • ondervoeding tijdens zwangerschap
  • prenatale blootstelling aan sterke metalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

EARLY BRAIN OVERGROWTH THEORY - ASS

A

normale ontw:
1. begin: HERSENEN GROEIEN SNEL
2. hersenen maken vele nieuwe cellen aan en maken vele verbindingen
3. op een bepaald moment begint deze snelheid van groei af te nemen en is er een VERTRAAGDE GROEI, dit initieert de rijping of de maturatie vd hersenen (= verbindingen zijn efficiënter
4. ROND 25 JAAR IS HET RIJPINGSPROCES AFGEROND

ASS:
Al heel VROEG EEN TE SNELLE GROEI + PIEK WORDT VEEL SNELLER BEREIKT DAN NORMAAL
=> door snelle groei zitten veel cellen dicht op elkaar wat leidt tot
- LOKALE OVERCONNECTIVITEIT: hersengebieden dicht bij elkaar zijn heel sterk verbonden
- LANGE AFSTANDCONNECTIVITEIT = MINDER GOED: wat zorgt voor stagnatie of regressie (vaardigheden die plots achteruit gaan)
= >VERKLAART WAAROM ZE MOEILIJKHEDEN HEBBEN MET COMPLEXE TAKEN

=> lokale overconnectiviteit: kan verklaren waarom ze goed zijn in het bestuderen v details
=> lange afstandsconnectiviteit: kan verklaren waarom ze moeite hebben met emoties te reguleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

OVER PRUNING HYPOTHESE - ASS

A

PRUNING = SNOEIEN
in het begin: worden er heel vele verbindingen gemaakt en nieuwe cellen aangemaakt, wat nodig is, want is ! zodat kind vaardigheden kan leren zoals: leren praten, bewegen…

op latere lft: is het wel de bedoeling om te gaan SNOEIEN, waarom? –> je gaat VERBINDINGEN DIE MINDER GEBRUIKT WORDEN OF GEEN EFFICIËNTIE HEBBEN VERWIJDEREN –> zo wilt men op latere leeftijd er voor zorgen dat je EFFICIËNTERE VERBINDINGEN hebt

wat bij ASS?
=> bij ASS NEEMT MEN DIT SNOEIPROCES IETS TE SERIEUS? OF GAAT MEN HIER DUS TE VER IN
=> er worden TE VEEL VERBINDINGEN WEGGEHAALD: vooral LANGE AFSTANDVERBINDINGEN VERDWIJNEN

gevolg = VERSTOORDE BALANS TUSSEN INHIBITIE EN EXCITATIE
inhibitie = remming, hersencellen worden afgeremd
excitatie = aandrijving, hersencellen worden geactiveerd
=> kan allemaal verklaring bieden voor mogelijke overprikkeling of moeilijkheden met impulscontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

PRIMITIVE BRAIN DYSFUNCTION HYPOTHESIS

A

SUPERIEURE COLLICULUS = hersengebied in de hersenstam dat al vrij vroeg ontw is en een !e rol heeft in het richten vd aandacht op !e dingen
=> functie: aandacht heroriënteren naar belangrijke stimuli voor de ontw, zoals gezichten vd ouders

ASS?
=> onderzoek suggereert dat de werking van dit gebied anders verloopt –> hoe? –> mogelijks is dit door een cerebellaire aansturing die misloopt –> zo gaan kdn met ASS de voorkeur ontwikkelen voor NIET SOCIALE SENSORISCHE ASPECTEN bv; wanneer spelen met autootje en ouders roepen: normaal zou het kind zijn aandacht verleggen naar de ouders, maar bij kdn met ASS is dit niet het geval en blijven ze met de aandacht gefocust op hun speelgoed

=> normaal zou de superieure colliculus een voorkeur moeten ontwikkelen voor sociale prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

CEREBELLUM - ASS

A

cerebellum = kleine hersenen = superbelangrijk hersengebied bij ASS
=> onderzoek toont aan dat zelfs als je genetische factoren niet meerekent –> ONDERONTWIKKELD CERBELLUM = !e VOORSPELLER VOOR DIAGNOSE ASS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kdn met ASS? –> wat zien we?

A
  1. VROEGE STRUCTURELE VERSCHILLEN IN CEREBELLUM: al heel vroeg in de ontw (zelfs voor geboorte) zijn er structurele verschillen te zien in het cerebellum v kdn met ASS vergeleken met andere kdn
  2. CEREBELLAIRE PEDUNKELS
    = VEZELBANEN –> INFO UITWISSELEN (input en output v info) tss cerebellum en andere hersengebieden (= verbindingswegen)
    => bij ASS: zijn deze vezelbanen MINDER GOED OPGEBOUWD –> dus info wordt MINDER EFFICIËNT UITGEWISSELD
    => ASS = VERMINDERDE MICROSTRUCTURELE INTEGRITEIT in cerebellaire pedunkels: wat leidt tot minder efficiënte communicatie
  3. PURKINJECELLEN (grote cellen) = !e hersencellen in het cerebellum, voor het functioneren van dit gebied
    => VOORSPELLEN WAT er gaat GEBEUREN
    => GEDRAG AUTOMATISEREN

=> ASS: GEREDUCEERD AANTAL van Purkinjecellen –> OPSLAG + AANPASSING van INTERNE VOORSPELLINGSMODELLEN EN AUTOMATISATIE VAN GEDRAG BEÏNVLOEDT: er is iets mis met het voorspellend brein

  1. KLEINER CEREBELLUMVOLUME –> bij ASS is het cerebellum minder groot –> vooral in delen die ! zijn voor: SOCIALE VAARDIGHEDEN, TAAL, AUTOBIOGRAGISCH GEHEUGEN
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

CEREBELLAIRE ONTWIKKELING - ASS

A

= ontwikkeling begint VROEG (vanaf week 7 in zwangerschap) , maar RIJPT TRAAG -tot in de LATE ADOLESCENTIE

=> door trage rijping: is het cerebellum heel LANG KWETSBAAR/ GEVOELIG voor invloeden uit de omgeving zoals: stress, voeding, infecties …

25
verschillende regio's v cerebellum - ASS
ANTERIEUR = voor --> helpt bij bewegen: MOTORIEK POSTERIEUR (ontw ook later dan anterieure gedeelte)= achter --> helpt bij TAAL, SOCIALE COGNITIES en AUTOBIOGRAFISCHE GEHEUGEN ASS: zien we vooral problemen in de POSTERIEURE REGIO die dus invloed heeft op de sociale ontwikkeling
26
VERLENGDE ONTWIKKELINGSPERIODE - ASS
lange duur voor de ontw vh cerebellum --> maakt het kwetsbaarder voor NEGATIEVE EPI-GENETISCHE INVLOEDEN
27
HERSENMATURATIEHYPOTHESE
corticale verdikking = hoe verbreed PFC PFC --> staat in voor: plannen, aandacht, impulscontrole, beslissingen maken... mensen ZONDER ASS/ ADHD: groeit dat gestaag tot 25j en dan lijkt dat afgerond --> aandacht en impulscontrole werken dan op volwassenniveau 1. Kinderen met ADHD die later verbeteren (tijdelijke ADHD) --> volgen dezelfde groeicurve, maar met VERTRAGING van gemiddeld 2,5 JAAR => Dus: hun PFC RIJPT TRAGER, maar BEREIKT uiteindelijk wel HETZELFDE NIVEAU als bij mensen zonder ADHD. => Dit verklaart waarom bij ongeveer 60% van de mensen met ADHD DE KLACHTEN VERMINDEREN als ze volwassen zijn. 2. Mensen bij wie ADHD blijft bestaan (blijvende ADHD) --> bij 40% => Ook bij hen is de ONTWIKKELING VERTRAAGD, maar ze BEREIKEN NOOIT HETZELFDE RIJPINGSNIVEAU als de andere twee groepen. => De PFC blijft dus MINDER ONTWIKKELD, wat kan zorgen voor BLIJVENDE PROBLEMEN met aandacht, impulscontrole, enz.
28
NEUROBIOLOGISCHE & BIOCHEMISCHE PROCESSEN: ASS & ADHD
ASS: - GABA - GLUTAMAAT - OXYTOCINE - ACETYLCHOLINE ADHD: - DA - NE/ adrenaline
29
neurotransmitters - functie
= helpen communiceren tussen de hersencellen en die helpen in de informatie-overdracht
30
OXIDATIEVE STRESS
1. hierdoor wordt VRIJE RADICALEN aangemaakt = schadelijke zuurstofdeeltjes die onze cellen kunnen beschadigen - beetje vrije radicalen = normaal + zelfs nuttig - TE VEEL VRIJE RADICALEN --> ZORGT VOOR OXIDATIEVE STRESS/ OXIDATIEVE PROTEÏNEVERANDERING => vrije radicalen vallen de cel aan + beschadigen: celmembraan + eiwitten in cel + DNA 2. cel moet meer energie verbruiken om zichzelf te herstellen 3. LANGE TERMIJN --> CELLEN AFSTERVEN
31
ontsteking <- -> stress
beschadigde cellen roepen immuunsysteem op + ontstaat een ONTSTEKINGSREACTIE = neuro-inflammatie --> MAAKT OOK WEER MEER VRIJE RADICALEN AAN = vicieuze cirkel
32
wat doet ons lichaam tegen oxidatieve stress?
lichaam heeft ANTI-OXIDANTEN (bv; vitamine C en E) => vangen deze radicalen op + beschermen onze cellen
33
verband tss ASS en oxidatieve stress?
ASS = vaak problemen met AFWEER TEGEN OXIDATIEVE STRESS gevolg: => MEER CELBESCHADIGING IN HERSENEN => MINDER SEROTONINE AANMAAK (stemming,gedrag) lichaam moet dan ALTERNATIEVE ROUTE GEBRUIKEN VIA TRYPTOFAAN
34
!e factor = voeding
voeding = ! voor het AANMAKEN VAN GABA & GLUTAMAAT => ! in hun samenwerking => ! om goede balans: dien je te zorgen dat de ene exciteert en de andere inhibeert ASS: balans niet even goed gereguleerd --> EXCITATIE - INHIBITIE DISBALANS -> EFFECT OP DE COMMUNICATIE TUSSEN HERSENGEBIEDEN = toegeschreven aan een TE VEEL AAN GLUTAMAAT OP NEURALE COMMUNICATIE
35
OXYTOCINE - ASS
oxytocine = hormoon --> instaat voor hechting, ontw van sociale vaardigheden oxytocine als behandeling? - VERMINDERT ANGSTSYMPTOMEN - VERSTERKT SOCIALE VAARDIGHEDEN (oogcontact, emotieherkenning)--> niet bij iedereen die drang geven! => prof: volgens hem is het geen goed idde om mensen met ASS te leren hoe ze sociaal gedrag moeten stellen zoals de norm --> beter idee: zoeken naar wegen hoe ze mensen kunnen ontmoeten die ook deze sociale vaardigheden hebben - REDUCTIE VAN REPTITIEF GEDRAG + STEREOTIEP GEDRAG =>ook geen goed idee om deze te verminderen: want !e functie voor mensen met ASS --> REGULEREN VAN STRESS & EMOTIES + HELPT MEER VOORSPELBAARHEID OP TE BOUWEN, wanneer er VEEL CHAOS IS ROND HEN - VERMINDERT GASTR-INTESTINALE PROBLEMEN (vaak voorkomende somatische comorbiditeit) andere mogelijke behandeling: - neusspray? -... MAAR allemaal heel inconsistente resultaten
36
DOPAMINE & NORADRENALINE
bij ADHD is er een DISREGULATIE VAN DEZE NEUROTRANSMITTERS --> = MOEILIJKER om de FRONTALE CORTEX TE REGULEREN/ actief te houden = moeilijker voor AANDACHT TE CONTROLEREN --> MEER AFGELEID => ook heeft het een effect op de ervaring die ze hebben op BELONING --> VAAK AVERSIE VOOR UITGESTELDE BELONINGEN, waardoor ze vaak op zoek gaan naar activiteiten die ONMIDDELIJK BELONEND zijn + DA-systeem aanspreken/ boosten
37
Wat met medicatie?
1e keuze --> PSYCHOSTIMULANTIA (methylfenidaat of amfetamine...): bv; rilatine => REGULATIE VAN DOPAMINERGE NEUROTRANSMISSIE 2e keuze: NIET STIMULERENDE MEDICATIE (buproprion) kdn < 6JAAR: Medicatie NIET AANBEVOLEN kdn > 6JAAR: OUDERTRAINING & MEDICATIE AANBEVOLEN volwassenen: MEDICATIE EN CGT gecombineerd
38
VOOR- & NADELEN MEDICATIE
VOORDELEN - betere regulatie aandacht/ concentratie - betere regulatie executieve functies - verhoogde motivatie - verminderde rusteloosheid (rusteloze benen bv) => !! deze voordelen zijn zeker niet altijd aanwezig en ook niet voor iedereen geldig! NADELEN - verminderde eetlust en gewichtsverlies - in de avond moeilijk in slaap vallen - dip bij uitwerking van medicatie: oververmoeidheid + prikkelbaar - versch ervaringen v emoties: soms emotionele disregulatie bij uitwerking, anderen rapporteren emotionele afvlakking - PSYCHIATRISCHE OPVOLGING = NOODZAKELIJK => soms hartritmestoornissen => onderliggende bipolaire stoornis aanwezig --> medicatie is een trigger voor manische episodes
39
MEDICATIE - ASS?
GEEN SPECIFIEKE MEDICATIE VOOR KERNSYMPTOMEN medicatie wel gebruiken voor secundaire problemen en/of comorbiditeit/ kinderen: - probleemgedrag --> risperidon of aripiprazol (abilify) => BIJWERKINGEN van ABILIFY (= atypische antipsychotica) : kan veel last uit ontstaan bij mensen met ASS: sufheid, slapeloosheid, moeite met concentreren, veranderd gewicht (bijkomen, door meer te eten) - ernstige hyperactiviteit --> methylfenidaat - ernstige angst/ stemmingsstoornissen --> SSRI - ernstiger dwang --> risperidon (= atypische antipsychotica: reductie v werking van DA en SERT volwassenen: meer onderzoek nodig (p. 59)
40
structurele en functionele beeldvorming
VEEL ONDERZOEK NAAR DE STRUCTUUR VAN DE HERSENEN structurele beeldvorming --> kijken naar: VOLUME + OPPERVLAKTE... functionele beeldvorming --> kijken naar: CONNECTIVITEIT, ACTIVATIEPATRONEN...
41
ASS- ADHD & AUDHD
vertonen zowel overlappende structurele veranderingen als UNIEKE structurele veranderingen => we kunnen geen info geven over: de ene heeft meer hersenvolume dan de andere, we weten gewoon dat er duidelijke verschillen zijn => AUDHD: kent structurele verschillen die kenmerkend zijn voor ASS en ADHD, MAAR toont ook STRUCTURELE VERSCHILLEN DIE NIET GEZIEN WORDEN BIJ ASS/ ADHD
42
Wat met het activatieniveau? ASS- ADHD & AUDHD?
op activatieniveau zien we meer verschillen dan overlap tss ASS en ADHD --> eveneens AUDHD is verschillend ASS: gekenmerkt door GLOBALE OVERSTABILITEIT in netwerken: ofwel is er activiteit aanwezig oftewel is er geen activiteit aanwezig, maar patronen zullen over de tijd niet wisselen ADHD: gekenmerkt door GLOBALE INSTABILITEIT in netwerken AUDHD: gekenmerkt door GLOBALE INSTABILITEIT in het centraal executieve netwerk & GLOBALE OVERSTABILITEIT in de andere delen vd hersenen
43
connectiviteitsniveau? ASS- ADHD & AUDHD?
ook hier zien we zowel overlap als verschillen op vlak CONNECTIVITEIT CONNECTIVITEIT DATA --> knet VEEL HETEROGENITIET DOOR INTERACTIES MET: - GESLACHT - LEEFTIJD - DIAGNOSTISCHE HETEROGENITEIT
44
structurele en functionele beeldvorming
zowel ASS als ADHD: veranderende HERSENMORFOLOGIE (volume, oppervl, corticale dikte) veranderende VOLUME/ DESNSITEIT VAN GRIJZE & WITTE STOF veranderende VORM (symmetrie/ asymmetrie...) veranderende HERSENCONNECTIVITEIT veranderende HERSENACTIVITEIT veranderende NEUROPLASTICITEIT PROCESSEN veranderende TEMPORELE DYNAMIEKEN => !! zowel neurobiologische overlap als unieke kenm voor ASS, ADHD & AUDHD
45
welke gebieden worden meestal geassocieerd met ASS en ADHD
ASS - frontale hersengebieden: DLPFC, ACC, MPFC - insula - amygdala - cerebellum => globale corticale hyperstabiliteit ADHD - frontale hersengebieden: DLPFC, ACC - amygdala - cerebellum - basale ganglia - RAS - aandachtsnetwerken => globale hyperinstabiliteit AUDHD --> globale hyperinstabiliteit in centraal executieve netwerken en globaal hyperstabiliteit in andere netwerken
46
SALLIANTIENETWERK = SN
SN = iets springt er uit + valt op + lijkt ! voor jou => hersenen SCANNEN constant --> WAT IS RELEVANT? bv; wanneer je honger hebt --> gaat eten alleen maar opvallen bv; rij met groene peren en één rode appel --> die appel gaat eruit springen = RELEVANTIEDETECTIE --> waarbij aandacht gericht op: behoeften, waarden, doelen, motivaties, leerervaringen + HELPT FILTEREN VAN IRRELEVANTE STIMULI zodat je aandacht richt op zaken die er toe doen
47
welke hersengebieden doen er toe bij SN?
ACC = anterieur cingulate cortex --> staat in voor het BESLISSEN WAAR JE AANDACHT NAARTOE GAAT INSULA --> instaat voor het VOELEN HOE ! of dringend iets is LIMBISCHE SYSTEEM --> AMYGDALA --> herkent EMOTIONEEL !e signalen
48
DMN = DEFAULT MODE NETWERK
= ACTIEF WANNEER JE NIET AAN HET DOEN BENT --> IN RUST BENT bv; dagdromen, wanneer je in je gedachten verzonken bent of bij mind wandering wat doet het? - SOCIALE COGNITIE: begrijpen wat anderen denken of voelen - AUTOBIOGRAGISCHE GEHEUGEN: terugdenken aan gebeurtenissen uit je eigen leven - ZELFREFLECTIE - VERWERKING OP ACHTERGROND: zaken die gebeuren zonder dat je er bij stilstaat functie? = verzorgt vooral IMPLICIETE ACTIES + VERWERKINGSPROCESSEN
49
DMN -> welke hersengebieden?
- CEREBELLUM - MPFC - TPJ - PCC - PreC
50
CEN = CENTRAAL EXECUTIEF NETWERK
helpt bij - nadenken - plannen - beslissen -focussen => ACTIEF WANNEER JE BEWUST IETS AAN HET DOEN BENT - problemen oplossen - beslissingen nemen - aandacht richten op een taak - gedrag aanpassen als de situatie verandert zorgt voor COÖRDINATIE TUSSEN GEDACHTEN, GEVOELENS EN ACTIES ADHD: zien we dat dit soms anders ontw is, maar NIET UNIVERSEEL
51
welke hersengebieden bij CEN?
VOORAL FRONTALE HERSENGEBIEDEN, maar ook enkele POSTERIEURE
52
Samenspel tss netwerken?
RELATIE TUSSEN CEN EN DMN: = NEGATIEF GECORRELEERD --> als DMN acties is, is het CEN inactief en omgekeerd ROL VAN SN - helpt bij het SWITCHEN TUSSEN DMN EN CEN - WERKT waarschijnlijk SAMEN MET HET VOORSPELLENDE BREIN + LIMBISCHE SYSTEEM + BASALE GANGLIA --> om SWITCH TE FACILITEREN deze systemen werken anders bij ADHD en ASS => voor beiden is het soms MOEILIJK OM PRIKKELS TE FILTEREN: maar kan er bij de ene betere prikkels worden geselecteerd
53
VOORSPELLENDE BREIN
brein vormt VOORSPELLINGSMODELLEN vd wereld obv LEERERVARINGEN EN LEVENSGEBEURTENISSEN --> zodat er kan geanticipeerd worden voornamelijk beroep doen op CEREBELLUM + HIPPOCAMPUS daarnaast zal het EMOTIONEEL LEREN voorspellingsmodel versterken via AMYGDALA + zal het BELONINGSLEREN het voorspellingsmodel versterken met BASALE GANGLIA => zodra prikkels binnekomen, voorspelt het brein: - WAT we waarnemen - HOE we moeten reageren - WAT we gaan meemaken = AUTOMATISATIE, ADAPTIVITEIT
54
Wat bij correcte voorspelling en wat bij incorrecte voorspelling?
CORRECTE VOORSPELLING --> BEVESTIGT deze ervaring + NOODZAAK VAN VOORSPELLINGSMODEL + zullen we het behouden INCORRECTE VOORSPELLING --> moeten we EVALUATIEPROCES doen -> we krijgen te maken met een VOORSPELLINGSFOUT
55
Verschil bij voorspellingsfouten?
voorspellingsfout met VEEL GEWICHT of als de voorspellingsfout MEERDERE KEREN IS VOORGEKOMEN --> dan zal het VOORSPELLINGSMODEL AANGEPAST worden (cerebellum) voorspellingsmodel met WEINIG GEWICHT of slechts EENMALIG VOORGEVALLEN --> wordt het VOORSPELLINGSMODEL BEHOUDEN
56
TMS
= TRANSCRANIËLE MAGNETISCHE STIMULATIE = MAGNEET STIMULEERT bepaalde regio (= neurale depolarisatie) => neuronen worden geactiveerd
57
tDCS
= transcranial direct current stimulation hier wordt een ZWAKKE ELEKTRISCHE STROOM DOOR DE HERSENEN GESTUURD VIA ELEKTRODEN OP HET HOOFD ANODE = plus KATHODE = min => beïnvloeden HOE ACTIEF een hersengebied is DOEL = om een BALANS tussen OPWINDING EN REMMING (excitatoir of inhibitoir) --> in de hersenen te verbeteren
58
tDCS - ASS?
sommige studies tonen positieve effecten: - verbetering in stereotiep en repetitief gedrag - betere sociale vaardigheden - betere EF - betere cognitieve vaardigh waarschijnlijk best: COMBINEREN MET TRAININGSPROGRAMMA'S om NEUROPLASTICITEIT TE VERHOGEN + BOOST TE GEVEN AAN EFFECTIVITEIT + vergroot risico op epilepsie aanvallen en mensen met ASS zijn hier al gevoelig voor om te beginnen