H5: NON INVASIEVE HERSENSTIMULATIE + VERSLAVING Flashcards

(44 cards)

1
Q

INVASIEVE HERSENSTIMULATIE

A
  1. DEEP BRAIN STIMULATION: elektroden plaatsen op specifieke hersengebieden waar je dan elektrische impulsen gaat vrijgeven
  2. VAGUS NERVUS STIMULATION: parasympatische ZS activeren en het sympathische ZS gaat inhiberen waarbij je dan neurotransmitters wilt beïnvloeden
    - gestimuleerd door onderhuids geïmplanteerde elektrode
  3. ELEKTROCONVUSILVE THERAPIE = ECT
    - meer humane manier: spierontspanners, verdoving
    - effectieve therapie –> bij ziektes die resistent zijn aan meer conventionele behandelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

NON-INVASIEVE HERSENSTIMULATIE = NIBS

A
  1. TMS = TRANSCRANIAL MAGNETIC STIMULATION = magnetisch
  2. tCDS = TRANSCRANIAL DIRECT CURRENT STIMULATION = elektrisch
  3. tACS = TRANSCRANIAL ALERNATING CURRENT STIMULATION = elektrisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

TMS

A

STROOM INDUCEREN IN HERSENWEEFSEL mbv MAGNETISCH VELD
1. spoel op schedel plaatsen
2. magnetisch veld opwekken
3. elektrische stroom induceren
4. wanneer intensiteit hoog genoeg kunnen we actiepotentialen gaan geven
=> NIET MOGELIJK bij tDCS en tACS
=> bij actiepotentiaal –> krijg je een boven drempelige activatie vh corticaal gebied

EFFECTEN = AFHANKELIJK VAN
1. FREQUENTIE
2. LOCATIE
3. INTENSITEIT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

TMS: FREQUENTIE (verdieping)

A

HOE VAAK magnetische impulsen worden toegediend

  1. SINGLE PULSE = 1 HOOG INTENSIEVE PULS
  2. LOW FREQUENCY rTMS
  3. HIGH FREQUENCY rTMS
  4. THETA- BURST rTMS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. SINGLE PULSE
A
  1. SINGLE PULSE = 1 HOOG INTENSIEVE PULS : waarmee je een tijdelijk actiepotentiaal mee kunt opwekken
    - hotspot = motorische cortex
    - vingers of hand kortstodig activatie vertonen
    - herhaaldelijk doen? ontstaat een effect waardoor je een AANHOUDENDE CONTRACTIE kan teweeg brengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. LOW FREQUENCY rTMS
A

1-5 Hz
effect: hersengebied MINDER ACTIEF MAKEN : INHIBEREN

=> moeilijke wordt om signalen door te geven door hersencellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. HIGH FREQUENCY rTMS
A

5-20 Hz

toename corticale excitabiliteit
hersencellen kunnen makkelijker actiepotentialen sturen –> door DEPOARISATIE

=> excitatie vh corticale gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. THETA BURST rTMS
A

3 pulsen aan 50 Hz
- intermittent –> excitatie
- na 2sec burst –> 8sec pauze
- continu –> inhibitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

TMS: voorbeelden klinische toepassingen

A

DEPRESSIE
- HIGH FREQUENCY rTMS: van DLPFC = dorsolaterale prefrontale cortex –> reductie in depressieve symp

NEUROPATHISCHE PIJN
- HIGH FREQUENCY rTMS: van primaire motorische cortex = M1 –> contralateraal aan pijnlijke kant –> zorgt voor pijnreductie

HERSTEL HANDMOTORIEK EN BEROERTE
- LOW FREQUENCY rTMS
- contralaterale M
- abnormale hyperactiviteit vd contralaterale M1 inhiberen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tDCS

A

stromen induceren in hersenweefsels –> mbt zwakkere gelijkstroom

werkingsmechanisme: niet helemaal duidelijk/ gekend

rustmembraan wordt beïnvloed

2soorten:
1. ANODALE
-depolarisatie = gemakkelijk om actiepotentialen te versturen, maar GEEN ACTIEPOTENTIALEN INDUCEREN
- toename excitabiliteit
- excitatie

  1. KATHODALE
    - hyperpolarisatie
    - reductie excitabiliteit
    - inhibitie

!!! STROOM DOOR SCHEDEL IN HET BREIN GESTUURD WORDT –> gaat NIET VERDER DAN DE CORTEX, dus is het NIET SUBCORTICAAL !! –> kan enkel corticale gebieden beïnvloeden, maar mogelijks wel op indirecte manier beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

VERSCHIL tussen CONVENTIONELE tDCS versus HIGH DEFINITION tDCS?

A

CONVENTIONELE tDCS:
=> gebruikt 2 elektroden:
1. ANODE (positief) –> boven motorische cortex
2. KATHODE (negatief) –> andere kant vh hoofd boven het oog
=> minder specifiek –> STIMULEER NIET ALLEEN HET DOELGEBIED, maar OOK OMLIGGENDE DELEN vh BREIN

HIGH DEFINITION tDCS:
=> MEER + KLEINERE ELEKTRODEN –> elektrische stroom is MEER GERICHTER

!! PRECIEZER IS NIET ALTIJD BETER –> conventionele is hetgeen dat nog steeds het meest gebruikt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tDCS versus tACS

A

tDCS –> GELIJKSTROOM: continu gedurende bepaalde tijd toepassen

tACS –> WISSELSTROOM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tACS

A

= transcranial alternating current stimulation
= WISSELSTROOMSTIMULATIE
=> er wordt een lichte elektrische stroom door de hersenen gestuurd, maar in golven die op en neer gaan

DOEL? –> NATUURLIJKE RITMES (oscillerend) van je hersenen AAN TE PASSEN/ BIJ TE STUREN
= ritmische elektrische activiteit = oscillerende hersenactiviteit

  1. AFHANKELIJK VAN DE FREQUENTIE
    alpha 8-12Hz
    beta 13-30 Hz
    gamma > 30 Hz
  2. INDICATIES: abnormale oscillerende patronen
    ziekete v Parkinson –> 20 Hz (beta) kan helpen om tremor te verminderen
    epilepsie
    chronische pijn
    depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

POSITIEVE EFFECTEN tACS

A

GAMMA tACS –> van DLPFC –> geheugen verbeteren bij dementie

ALPHA tACS –> inhibitoire controle verbeteren bij alcoholmisbruik

INDIVIDUALIZED tACS –> motorische en cognitieve uitkomsten bij PD verbeteren

GAMMA tACS –> van DLPFC –> cognitieve uitkomsten van MCI verbeteren (beter dan wanneer tDCS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

TOEKOMSTIGE TECHNIEKEN

A
  1. GEÏNDIVIDUALISEERDE PROTOCOLLEN
  2. CLOSED-LOOP STIMULATIE
  3. ROBOT-GELEIDEN STIMULATIE
  4. TECHNIEKEN ZONDER PERIFERE ZENUWSTIMULATIE
  5. TEMPORELE INTERFERENTIE STIMULATIE
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

GEÏNDIVIDUALISEERDE PROTOCOLLEN

A

elk individu is anders en heeft een ander brein –> wat bij de ene werkt, werkt niet per se bij de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

CLOSED -LOOP STIMULATIE

A

je MEET met een EEG (= LIVE) –> WAT ER IN HET BREIN GEBEURD
=> obv die info PAST HET SYSTEEM AUTOMATISCH DE STIMULATIE AAN

= PRECIEZER + EFFECTIEVER STIMULEREN

probleem:
EEG MEET + STROOM TOEDIENEN TEGELIJK –> ONTSTAAT ER VEEL RUIS IN METING
- onderzoek probeert dit ruis te filteren + te onderscheiden vd meting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ROBOT-GELEIDE STIMULATIE

A

robot houdt TMS SPOEL VAST BOVEN HOOFD: volgt automatisch hoofdbewegingen op + houdt spoel op de juiste plek

=> resultaat = BETERE NAUWKEURIGHEID + MINDER FOUTMARGES

19
Q

TECHNIEKEN ZONDER PERIFERE ZENUWSTIMUALTIE

A

sterke/ zeer intense stimulatie –> voel je vaak jeuk/ brandend gevoel op de huid

tot nu toe: dachtenwe dat de effecten van tDCS in de hersenen zat MAAR NIEUWE STUDIES TONEN AAN:
- effect niet door directe hersenstimulatie, maar DOOR DE ZENUWEN IN DE HUID DIE GEACTIVEERD WORDEN –> die dan signalen naar de hersenen sturen

20
Q

TEMPORELE INTERFERENTIE STIMULATIE

A

2 heel SNELLE ELEKTRISCHE STROMEN TE GELIJK GEBRUIKEN
- stromen = TE SNEL VOOR HERSENEN OM OP TE REAGEREN
- WAAR ZE OVERLAPPEN in de hersenen –> ontstaat een LANGZAME BEAT, die WEL HERSENCELLEN kan BEÏNVLOEDEN

voordeel: diepere hersengebieden zoals basale ganglia bereiken zonder operatie –> veelbelovend voor PD

21
Q

NIBS in onderzoek

A

FUNDAMENTELE ROL –> wetenschappelijk onderzoek
- CAUSALE ROL v hersengebieden onderzoeken –> door verschillende HERSENGEBIEDEN TE GAAN STIMULEREN/ ONDERDRUKKEN, kunnen we zien WELKE ROL elk gebied heeft
=> kunnen we ontdekken welke verantwoordelijkheid elk gebied heeft en wat die functies zijn

  • SAMENWERKING TUSSEN GEBIEDEN nagaan

KLINISCHE ROL –> toepassing in de zorg
- als THERAPEUTISCHE INTERVENTIE –> hersengebieden gaan stimuleren/ onderdrukken om symptomen te verlichten

  • NEUROREVALIDATIE –> na beroerte bijvoorbeeld: terug de hersenen HERTRAINEN adhv HERSENSTIMULATIE
22
Q

IMPLICIET MOTORISCH SEQUENTIE-LEREN

A

= automatische leren van bewegingen (die bestaan uit reek deelbewegingen) uit te voeren in een bepaalde vaste volgorde zonder daar eigenlijk bewust te bij moeten stilstaan of na te denken
bv; uit bed komen, aankleden, stappen, auto rijden …

doel: om die bewegingen zo vlot + automatisch mogelijk aan te leren of uit te voeren

mensen met PD hebben hier moeilijkheden mee en bij hen is dit verstoord

23
Q

ZIEKTE VAN PARKINSON- in notendop

A
  1. DOPAMINE-cellen gaan KAPOT = DEGENERATIE in BASALE GANGLIA (spelen rol bij vlotte bewegingen)
  2. NEURALE NETWERK GAAT VERANDEREN: door minder DA, gaan !e netwerken in de hersenen veranderen of anders gaan werken
  3. MOTORISCHE + COGNITIEVE PROBLEMEN
  4. VERSTOORD IMPLICIET MOTORISCH SEQUENTIEEL LEREN
  5. IMPACT OP DAGELIJKSE LEVEN + REVALIDATIE
24
Q

IMSL + SRT

A

IMSL = impliciet motorisch sequentie leren
SRT = sequentiële reactietijd taak

ALGEMEEN LEEREFFECT = omdat je blijft oefenen en je sequentie begint door te hebben, zonder daar bewust bij stilstaan, ga je steeds SNELLER REAGEREN (bij blok 1 tem 6) -> RT = DAALT

SEQUENTIEEL SPECIFIEK LEEREFFECT
= blok 7 (= ander, random sequentie) –> RT gaat PLOTS OMHOOG + MEER FOUTEN MAKEN
=> wanneer je dan blok 8 krijgt, met terug de oorspronkelijke sequentie gaat je RT WEER DALEN

25
NEURALE NETWERKEN = ! voor IMSL
2 !e netwerken: 1. BASALE GANGLIA = !e rol bij IMSL - heel je leven lang actief --> DOORHEEN ALLE LEVENSFASEN/ LEERFASEN ACTIEF 2. CEREBELLAIRE NETWERK = !e rol bij IMSL - vooral/ ENKEL ACTIEF OP JONGELEEFTIJD (bij kdn) beide COMMUNICEREN MET ELKAAR ook COMMUNICEREN MET MOTORISCHE CORTEX (= deel vh brein dat je bewegingen aanstuurt) --> kan je beïnvloeden met stimulatie
26
tDCS
=> HERSENACTIVITEIT BEÏNVLOEDEN - onduidelijke werkingsmechanisme - inconsistente effecten vermoedelijk - ANODALE tDCS: EXCITEERT/ STIMULEERT HERSENACTIVITEIT - CATHODALE tDCS: INHIBEERT/ ONDERDRUKT HERSENACTIVITEIT centrale hypothese --> ANODALE tDCS zal het IMSL VERBETEREN !! tDCS thv MOTORISCHE CORTEX OM HET BASALE GANGLIA NETWERK TE BEÏNVLOEDEN --> ze hebben een ANODALE TOEGEPAST op de motorische cortex: dit is omdat de motorische cortex betrokken is bij IMSL --> maar het ligt vooral dieper in het brein, bij de basale ganglia => mogelijks kan je VIA DE MOTORISCHE CORTEX WEL EEN ACTIVATIE KRIJGEN VAN HET HELE NETWERK, dus ook vd basale ganglia
27
onderzoekshistoriek --> Wat zijn de effecten van tDCS op het IMSL bij mensen met PD?
drie studies vonden GEEN EFFECT --> tDCS VERBETERDE IMSL NIET BIJ PD => mogelijke verklaring voor deze uitkomsten? --> doordat de patiënten heel verschillend waren (PD: kan zich op vele manier uiten, is meestal bij elke patiënt wel anders) --> = HETEROGENE STEEKPROEVEN mogelijke nieuwe gedachte: misschien werkt tDCS WEL bij een specfieke groep v PD --> namelijk PD-MCI (MILDE GEHEUGENPROBLEMEN)
28
kan tDCS het IMSL verbeteren bij PD-MCI?
was een studie met grafiek: - stippelijn = mensen die GEEN stimulatie kregen (PLACEBO) - volle lijn = mensen die WEL tDCS kregen bij blok 7 (de random sequentie) --> zie je een DUIDELIJKE DIP IN REACTIETIJD bij de GROEP tDCS --> wat betekent dit? ZE LEERDEN IETS ZONDER HET DOOR TE HEBBEN (= impliciet) => PLACEBO liet dat NIET ZIEN Bij mensen met PD-MCI werkt tDCS wél: het helpt hen bij impliciet leren. Dus: tDCS kan IMSL verbeteren bij deze specifieke groep.
29
kan tDCS het IMSL verbeteren bij PD-MCI? - wat in de consolidatiefase?
consolidatiefase --> controleren van opgeslagen kennis groep die de echte hersenstimulatie kreeg (tDCS) --> leek MINDER VERRAST bij de R7 (random sequentie) blok --> hun REACTIETIJD STEEG MINDER FEL dan bij de placebo SCHIJNBAAR VERSTOORDE CONSOLIDATIE: Maar ze noemen het "schijnbaar" verstoord, omdat het ook zo kan zijn dat tDCS deze mensen gewoon sneller heeft gemaakt, óók bij de onverwachte taken. Dus misschien zijn ze niet minder goed, maar juist efficiënter geworden.
30
Kan tDCS het IMSL VERBETEREN BIJ PD? - vervolgstudie
=> werden MEER MENSEN GETEST - mensen met PD MET & ZONDER GEHEUGENPROBLEMEN (MCI) - GEZONDE mensen MET & ZONDER MCI Wat vonden ze? => tDCS HIELP BIJ HET LEREN VAN DE SEQUENTIE maar... ALLEEN BIJ PD-MCI GEEN EFFECT bij: - PD zonder MCI - GEZONDE mensen MET & ZONDER MCI BIJ CONSOLIDATIE VOND MEN GEEN VERSCHIL TUSSEN GROEPEN
31
conclusies uit die vervolgstudie?
tDCS kan ABNORMALE ACTIVITEIT IN BASALE GANGLIA bij mensen met PD MODULEREN Het kan helpen bij het automatisch aanleren van bewegingen (impliciet leren), Maar vooral bij mensen met Parkinson die ook milde geheugenproblemen (PD-MCI) hebben. Of tDCS werkt, hangt sterk af van hoe goed iemands geheugen en denken nog werken. Dat noemen ze een cruciale voorspeller (predictor). --> COGNITIEVE STATUS = CRUCIALE MEDIATOR = PREDICTOR van tDCS EFFECTEN OP IMSL
32
MIDDELEN & VERSLAVINGSGERELATEERDE STOORNISSEN
MIDDELENGEBRUIK: drugs, alcohol, medicatie GEDRAGSVERSLAVING: gokken andere, die nog niet in DSM staan: seksverslaving, game-verslaving ...
33
wat is een verslaving?
= problematisch patroon van middelengebruik dat leidt to KLINISCH SIGNIFICANTE LIJDENSDRUK/ BEPERKINGEN 1. CONTROLEVERLIES - meer of langer gebruiken dan voorgenomen - willen maar niet kunnen stoppen - veel tijd besteden om het te verkrijgen, te gebruiken en te herstellen 2. SOCIALE IMPACT - rolfalen - interpersoonlijke problemen - opgeven v activiteiten 3. PERSOONLIJKE NEGATIEVE CONSEQUENTIES - gebruiken in gevaarlijke situaties - gebruiken hoewel je kennis over consequenties 4. NEGATIEVE BEKRACHTIGING - craving - tolerantie - ontwenning
34
COMORBIDITEIT met andere vormen van mentale problemen
50% met verslaving VOLDOET aan 1 of MEERDERE ANDERE DSM-stoornissen (PTSD, angststoornissen, stemmingsstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen) soms kan het middel/substantie een stoornis(sen) ontwikkelen prevalentie van verslaving bij de diagnoze schizofrenie: - alcohol: 20-60% - cocaïne: 15-50%
35
VERSLAVING - biologische mechanismen
1. beloningssystemen 2. executieve systemen 3. stresssystemen
36
BELONINGSSYSTEEM
= MEEST GEACTIVEERD structuur/ netwerken - VTA = ventraal tegmentale area/ ventraal striatum: nACC =nucleus accumbens - dorsaal striatum: nucleus caudatus en putamen risicofactoren - minder gevoelig voor natuurlijke reinforcers verslavingsprocessen - toename cue reactiviteit - afname beloning natuurlijke reinforcers DOPAMINE RELEASE = voorwaarde voor bekrachtiging, maar GEEN VOLDOENDE VOORWAARDE (wel noodzakelijk) => GROTERE DOPAMINERELEASE BIJ PRODUCTEN dan bij NATUURLIJKE BEKRACHTIGERS (zoals bv; eten) - daardoor gedrag nog gaan herhalen - rol in positieve bekrachtiging bij verslaving
37
POSITIEVE BEKRACHTIGING op KT
OPERANTE CONDITIONERING = leren door gevolgen - POSITIEVE bekrachtiging + => +S+ : je doet iets, je krijgt iets fijns en je doet het vaker => -S- : je doet iets, iets vervelends gaat weg, dus je doet het vaker
38
WAAROM POSITIEVE BEKRACHTIGING ! bij verslaving (KT)
positieve bekrachtiging = RUSH (= KICK) van een middel is zo KRACHTIG EN SNEL, dat de NEGATIEVE GEVOLGEN OP LT VERGEET/ NEGEERT die SNELLE BELONING, maakt het brein HEEL GEVOELIG VOOR HERHALING + zo begint de verslaving hoe werkt dat in de hersenen? - je brein LEERT SNEL van dingen die je GOED DOEN VOELEN - vooral bij verslavende middelen die snel en krachtig werken, zoals via injectie (onmiddellijk effect) !! MANIER VAN GEBRUIK: - injecteren = sneller/ onmiddelijk effect = sterkere rush = grotere kans op verslaving - oraal (slikken) = tragere werking = zwakkere link tss gebruik en goed gevoel LT: hoe LANGER iemand VERSLAAFD, hoe MINDER ! die RUSH wordt moment van gebruik ga je vaak NIET MEER VOOR PLEZIER, maar OM JEZELF NORMAAL TE VOELEN of ontwenningsklachten vermijden
39
VERSLAVING - POSITIEVE BEKRACHTIGING - LT
je lichaam wilt in EVENWICHT = HOMEOSTASE blijven --> maar als je vaak een middel gebruikt --> moet je lichaam AANPASSEN DOPAMINE in de hersenen VERANDERT: - hersenen maken MINDER DOPAMINE aan --> je voelt je SLECHT ALS JE NIET GEBRUIKT = dysforie - je gaat dan MEER GEBRUIKEN OM DYSFORIE WEG TE WERKEN = NEGATIEVE BEKRACHTIGING --> -S- je hersenen worden MINDER GEVOELIG - DOPAMINE-RECEPTOREN REAGEREN MINDER GOED - je moet MEER NEMEN om hetzelfde fijne gevoel (= TOLERANTIE) - ook gewone leuke dingen, zoals muziek luisteren, sporten... geven MINDER PLEZIER = DOWNREGULATIE GEVOELIGER VOOR CUES --> prikkels die aan gebruik doen denken - cues lokken sterke verlangens uit (bv; geluid van een flesje dat openklikt) --> ook als je niet van plan was om te gebruiken - in hersenen --> eerst: speelt het VTA een rol (= beloningssysteem) --> maar op LT verschuift het naar het DORSAAL STRIATUm (putamen en nucleus caudatus) --> je GEBRUIKT NIET VOOR FIJNE GEVOEL, maar UIT AUTOMATISME = compulsief gedrag => we veranderen in leren: van operant naar klassieke conditionering (als ik X zie, ga ik automatisch gebruiken) --> GEBRUIK IS NIET BEWUST MAAR REFLEX
40
VERSLAVING - NEGATIEVE BEKRACHTIGING
- psychologische coping - medicatie - wegnemen v negatieve ontwenningssymptomen of craving => verschuiving voor shift +S+ naar -S- = VERSCHUIVING VAN REWARD NAAR RELIEF
41
verschuiving bij verslaving
impulsief --> compulsief instrumenteel/ doelgericht --> automatisch operant (R-S) --> klassiek (S-R) projecties VTA - nACC: cruciaal voor acquisitie (= aanleren) verslavingsgedrag --> projecties VTA - dorsaal striatum: gewoontevorming/ automatisering reward (positieve bekrachtiging) --> relief (negatieve bekrachtiging) sterke DA-respons op gebruik --> sterke DA-respons op cues
42
STRESSSYSTEEM
stresssysteem geregeld via HPA-as = hypothalamys- hypofyse - bijnier as - early adverse childhood experience - toename stress tijdens ontwenning/ abstinentie LT-STRESS TAST JE DENKVERMOGEN AAN - langdurig stress/ trauma --> raakt de HPA-as CHRONISCH GEACTIVEERD = VERSTORING PFC slechter werken --> deel van j ebrein dat helpt bij nadenken, plannen, impulsen onderdrukken GEVOLG: je krijgt MINDER CONTROLE OVER JEZELF + sneller ongezonde dingen doen --> HOGER RISICO OP VERSLAVING
43
EXECUTIEVE SYSTEMEN
- PFC - impulsiviteit - afname inhibitiecontrole door gebruik PFC --> helpen om - na te denken vooraleer je iets doet --> inhibitie = remmen - aandacht verleggen = switch - doelen nastreven = planning en zelfbeheersing PROBLEMEN = HOGER RISICO OP VERSLAVING - mensen met ADHD of verslaving --> vaak moeite met REMMEN of NEE zeggen tegen verleiding korte versus lange termijn: - PFC helpt je nee zeggen tegen dingen die nu leuk zijn, maar later slecht zijn - controle slecht werkt --> leiden door KT-beloningen (drank/ drugs), ook al weet je dat het op LT slecht is PFC: zegt normaal: "stop dit automatische gedrag is geen goed idee" --> als functie faalt? = NEMEN AUTOMATISCHE GEWOONTES OVER VERSLAVING --> MINDER ACTIVITEIT IN PFC, meer specifiek RDLPFC VERSLAVING --> MINDER GRIJZE EN WITTE STOF hoe JONGER je bent, hoe KWETSBAARDER --> want PFC IS NOG ONDERONTWIKKELD = ZWAKKERE IMPULSCONTROLE = hoger risico op verslaving impulsiviteit = risicofactor voor alcoholverslaving
44
NIBS - VERSLAVING
veel behandelingen voor verslaving WERKEN NIET GOED OP LT --> mensen stoppen vroegtijdig of vallen snel terug = DROPOUT + HERVAL NIBS zou kunnen helpen om hersengebieden te beïnvloeden die betrokken zijn bij CRAVING & ZELFCONTROLE bij tDCS --> verschillende manieren waarop hersenen gestimuleerd kunnen worden: - LINKER DLPFC (anodaal) = vaak gebruikt bij depressie - RECHTER DLPFC (anodaal) = mogelijk nuttig bij VERSLAVING, omdat het gebied weinig rem geeft huidige literatuur? - POSITIEVE EFFECTEN op: - DRANG naar het middel - VOLHARDING/ ONTHOUDING (abstinentie) => !! er zijn ook problemen: - te veel verschillende montages (manier van plaatsing) --> moeilijk te vergelijken, geen consensus Rechts anodaal tDCS wordt vaak gebruikt, maar de precieze werking is nog onduidelijk Cross-over design = zelfde persoon krijgt beide condities → maar dat werkt niet goed als er geen echte onthouding is Vaak worden maar 1 of 2 sessies gebruikt, terwijl bij depressie bv. 20 sessies worden gegeven De effecten worden soms alleen gemeten met subjectieve vragenlijsten (zoals: “hoeveel zin heb je nu in alcohol?”) → niet altijd betrouwbaar