H3B Engels woordjes hfst.1 Flashcards
(151 cards)
1
Q
to amplify
A
versterken
2
Q
artistic
A
artistiek
3
Q
to collaborate
A
samenwerken
4
Q
to compose
A
componeren
5
Q
DJ booth
A
waar de DJ staat als hij/zij optreedt
6
Q
fan base
A
fans
7
Q
former
A
voormalig
8
Q
frontman; frontwoman
A
frontman; frontvrouw
9
Q
headliner
A
de grootste act
10
Q
heyday
A
meest populaire tijd
11
Q
indie (independent)
A
onafhankelijk - ‘indie’ is een afkorting
12
Q
influence
A
invloed
13
Q
innovative
A
innovatief
14
Q
poetic
A
poëtisch
15
Q
to record
A
opnemen (van muziek)
16
Q
record label
A
platenmaatschappij
17
Q
to release
A
uitgeven (van muziek)
18
Q
vibe
A
sfeer
19
Q
vibrant
A
levendig
20
Q
beroemd
A
famous
21
Q
blijft in je hoofd zitten
A
catchy
22
Q
deuntje
A
tune
23
Q
liedjesschrijver
A
songwriter
24
Q
locatie voor een optreden
A
venue
25
muziekindustrie
music industry
26
nieuwste; meest recente
latest
27
nummer
track
28
ontdekken
to discover
29
optreden
to perform
30
optreden; show
gig
31
podium
stage
32
poëzie
poetry
33
prijs
award
34
publiek
crowd
35
recensie
review
36
songtekst
lyrics
37
vormen; opzetten
to form (a band)
38
zang
vocals
39
zelfverzekerd; overtuigd
confident
40
apparently
schijnbaar
41
to assume
ervan uitgaan
42
attack
aanval
43
the basics
de beginselen
44
to be concerned
bezorgd zijn
45
to decline
afslaan
46
dedication
toewijding
47
defence
verdediging
48
insight
inzicht; inkijkje
49
intricate
complex
50
to lack
ontberen; missen
51
mighty
machtig
52
pathetic
triest
53
preference
voorkeur
54
willingness
bereidheid
55
aanvoerder
captain
56
competitie; divisie
league
57
deelnemen
to compete
58
deelnemer (aan sportwedstrijd)
competitor
59
enthousiasme
enthusiasm
60
kampioenschap
championship
61
professioneel; als prof
professionally
62
respecteren
to respect
63
saai
dull
64
scheidsrechter
referee
65
spectaculair
spectacular
66
(speel)veld
pitch
67
steunen
to support
68
strategie
strategy
69
tactiek
tactics
70
(tijd) besteden
to spend (time)
71
(tijd) verspillen
to waste (time)
72
training
practice
73
verdedigen
to defend
74
vermelden
to mention
75
to acquire
verwerven
76
to assign
toewijzen
77
to be founded
opgericht worden
78
to compete
concurreren
79
confirmation
bevestiging
80
to establish
tot stand brengen; vestigen
81
to fine-tune
afstellen
82
household name
algemeen bekende naam
83
inequality
ongelijkheid
84
to innovate
innoveren; vernieuwen
85
involvement
betrokkenheid
86
to manufacture
vervaardigen; maken
87
numerous
talrijke; vele
88
to opt
kiezen
89
to patent
patent krijgen voor
90
resources
middelen
91
to shift
verschuiven
92
silk
zijde
93
slot
tijdvak
94
subtly
op subtiele wijze
95
taxes
belasting
95
arbeid
labour
95
to tear
scheuren
95
bedrijf
company
96
afdeling
department
97
essentieel
essential
97
distribueren; verspreiden
to distribute
97
geldig
valid
98
karton
cardboard
99
kosten
costs
100
kwaliteit
quality
101
kwantiteit (hoeveelheid)
quantity
102
materiaal
material
103
mogelijkheid
oppertunity
104
onderdeel
component
105
ongewoon
odd
105
op maat maken
to customise
106
ontwikkelen
to develop
107
registreren
to register
108
schaal
scale
108
stadium
stage
109
techniek
technique
109
uitbrengen (bijv. een spel)
te release
110
to accuse
beschuldigen
110
to adore
aanbidden
110
anxious
bezorgd; zorgelijk
110
catious
voorzichtig
111
considerate
attent
111
currently
op dit moment
111
cowardly
laf
111
obnoxious
onaangenaam
111
exitable
prikkelbaar
112
to praise
prijzen; ophemelen
112
generous
gul
112
sincerity
oprechtheid
112
secretive
geniepig; geheimzinnig
112
thoughtful
bedachtzaam
112
thoughtless
onnadenkend
112
behandelen
to treat
113
bazig
bossy
113
gereserveerd; terughoudend
reserved
113
bescheiden
modest
113
chagrijnig
moody
113
egoïstisch
selfish
113
impulsief
impulsive
113
ijdel
vain
114
levendig
lively
115
negeren
to ignore
116
paniek
panic
117
schuchter; timide
timid
118
toentertijd
at the time
119
vergeven
to forgive
120
vertrouwen
to trust
121
woedend
furious
122
wreed
cruel
123
zich verontschuldigen
to apologise
124
zorgzaam
caring
