H4 Cognitieve benadering Flashcards

(63 cards)

1
Q

Mediator

A

Het proces in de persoon die geleverd wordt tussen de respons en de stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cognitieve map

A

Een term voor een mentale representatie van geleerde relaties tussen stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Inzicht

A

Een plotselinge verandering in de manier waarop men een probleemsituatie organiseert, meestal gekenmerkt door een plotselinge verandering in gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mentale set

A

Een cognitief schema dat een individu gebruikt om zijn perceptie van een situatie (bv een probleem) te organiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Latent leren

A

Een term die situaties beschrijft waarbij leren onderscheiden wordt van het uitvoeren van gedrag dus dieren kunnen het patroon van een doolhof leren, maar nog niet direct uitvoeren tot zij een beloning krijgen)

Dieren leren het patroon van doolhof, maar kunnen het nog niet uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Informatieverwerking

A

Een term uit de computerwetenschap om de mentale functies die voorkomen tussen de stimulus en de respons te beschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leren

A

Het vergaren van informatie, en het organiseren in mentale schemata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geheugen

A

Het behoud en gebruik van eerder leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Recall

A

Het actief terughalen van informatie. Herinnering zonder hulp

Wat heb je gisteren gegeten? je probeert het uit je geheugen te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Recognitie

A

Informatie als bekend identificeren dus herkenning met een cue

“Had je dit gegeten?” Je herkent de foto “Ja, dat is wat ik gisteren had

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Relearning

A

We herkennen iets niet gelijk, maar na het nader te hebben bekeken lijkt het al snel vertrouwd.

Bij kookles leer je opnieuw koken, nu gaat sneller want vroeger gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Priming

A

Eerdere blootstelling aan informatie heeft invloed op het terughalen van iets dat gerelateerd is

Elderly priming effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sensorische geheugen

A

Dient als buffer tussen zintuigen en korte termijn geheugen

De informatie is zeer tijdelijk opgeslagen. Als het niet geselecteerd wordt door aandacht zal de inhoud snel verloren gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Korte termijn geheugen (STM)

A

Hier kan input vervangen worden en vergeten we het dus. Ook kan de input in het STM herhaald worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Langetermijngeheugen (LTM)

A

Input gaat via kortetermijngeheugen hiernaartoe gaan. Hier kan het weer terugkeren naar kortetermijngeheugen. Ook kan het verloren hier kgaan of niet beschikbaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aandacht

A

Selecteert de informatie die beschikbaar komt in ons geheugen

Achtergrondgeluiden zachter maken zodat het gesprek beter te verstaan is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Coderen

A

Het verwerken van stimulusinformatie vor de opslag in het geheugen. Het is vooral verbonden met het LTM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Opslaan

A

Het behoud van informatie in het geheugen en is vooral verbonden met het LTM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Maintenance rehaersal

A

Verbale informatie herhalen om langer vast te houden in STM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Elaborative rehearsal

A

Hierbij wordt de stimulusinformatie op een bepaalde manier gemanipuleerd (effectieve manier van coderen)

Door nadruk te leggen op zintuiglijke kenmerken (het geluid bv)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Procedureel geheugen

A

Slaat ‘hoe’ informatie op

Hoe speel ik piano of hoe kook ik een ei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Semantisch geheugen

A

Behelst algemene (feiten)kennis van de wereld

Denk aan hoofdsteden, presidenten etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Episodisch geheugen

A

Omvat persoonlijke ervaringen

Je herinnert het eten met vrienden, incl wat je at en grappige momenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Vrije associaties

A

Een techniek voor het bestuderen van de geest, gebaseerd op het vragen aan een persoon wat er in hun gedachten omgaat, en dan zoeken naar patronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Repressie
Innerlijke conflicten kunnen op een bepaalde manier ervoor zorgen dat de patiënt dingen zou vergeten | Iemand vergeet traumatische gebeurtenis want herinnering is te pijnlijk
26
Cue-dependent coding
Alle informatie opgeslagen in het geheugen als een set avn relaties, die context wordt genoemd, het is een alternatief van de associatietheorie | Wanneer je een lied hoort wat je aan een bepaalde gebeurtenis doet denke
27
Decay
Het spontaan verliezen van informatie uit het zintuiglijk geheugen (verval, achteruitgang)
28
Displacement
Vervanging van informatie door andere informatie. Het is de voornaamste reden van vergeten in STM
29
Chunk
Een eenheid van informatie die voor iemand belangrijk is. Kan een serie letters, een woord of concept zijn. | Telefoonnummer in tientallen opnoemen
30
Interferentie
Competitie tussen verschillende items van informatie. Het is de uitleg die door het associationisme wordt geleverd | Hoe meer wordt opgeslagen, hoe moeilijker bepaald stuk identificeren ## Footnote Dit neemt 2 vormen aan: retroactieve en proactieve interferentie
31
Retroactieve interferentie
Hierbij maakt het effect van een recente ervaring het moeilijker om iets wat eerder is geleerd te herinneren
32
Proactieve interferentie
Hierbij maken vroegere ervaringen het herinneren van recente ervaringen moeilijker
33
Unlearning
Bepaalde associaties worden verbroken. Vernietiging van herinnering ## Footnote Anderen stellen dat het opbouwen van interferentie kan leiden tot de vernietiging van herinnering
34
Beschikbaarheid
ALs je iets op een bepaald moment niet herinnert, is die informatie niet vernietigd maar niet beschikbaar
35
Toegankelijk
Informatie kan niet teruggehaald worden, gelet op de cues die gebruikt worden om te zoeken naar informatie, dan is het niet toegankelijk
36
Contextafhankelijk vergeten
Het niet in staat zijn om informatie op te halen uit het LTM vanwege de afwezigheid van contextuele cues
37
State-dependent forgetting
Vergeten dat gerelateerd is aan interne cues. Dus wanneer je iets moeilijker kunt herinneren als je in een andere gemoedstoestand bent dan toen je de informatie leerde. | Je leert iets in stress maar herinnert het pas weer als je gestrest bent
38
False recognition
Een vorm van error in het geheugen, waarbij de aanwezigheid van vertrouwde cues leiden tot het geloof dat de stimulus overeenkomt met een eerdere stimulus | Bekende cues (bv haarkleur) kan zorgen dat je denkt iemand te kennen
39
Reconstructie
Het creëren van een geheel uit gedeeltelijke infromatie. Waarbij je een volledig beeld of herinnering vormt op basis van incomplete informatie. Je hersenen vullen de ontbrekende stukken in | Je herinnert je een vakantie maar vult details in die je niet herinnert. ## Footnote Herinneren is dus niet een passief neuraal proces
40
Mnemonics
De studie en het gebruik van technieken om het geheugen te verbeteren | Betekent geheugensteuntje
41
Probleem oplossen
Het proces van het overkomen van obstakels die interfereren met je gewenste doel
42
Incubatie
Het proces waarbij je onbewust verder denkt over een probleem nadat je er tijdelijk afstand van hebt genomen. Vaak komt de oplossing pas na een pauze. ## Footnote Broeding
43
Convergente problemen
Ze hebben één enkele oplossing en alle informatie leidt oook naar die oplossing. Die komen we in het dagelijks leven veel tegen | Een wiskundeprobleem waarbij er één juiste oplossing is. ## Footnote Ook wel closed-end of well-defined problemen genoemd
44
Divergente problemen
Hierbij is er geen beste oplossing, dit is afhankelijk van de criteria die men heeft bepaald. | "Hoe kun je een stoel anders gebruiken?" met veel antwoorden goed
45
Persistence of set
Hierbij wordt de mentale set die ontwikkeld is voor het eerste probleem steeds maar weer gebruikt en gaat in de weg zitten bij het oplossen van andere problemen ## Footnote Verwijst naar het vasthouden aan een oplossing die eerder werkte voor een probleem, zelfs als die aanpak niet geschikt is voor nieuwe, verschillende problemen.
46
Functional fixedness
Het denken dat een object maar voor één ding gebruikt kan worden | Je gebruikt elastiek alleen om dingen samen te houden, niet als armband.
47
Recentring
Het aanpassen van je mentale set om een probleem op een nieuwe manier aan te pakken, vooral wanneer je eerdere aanpak niet werkt.
48
Think-aloud protocol
Om effectief problemen op te lossen, moet er een duidelijke representatie zijn van het probleem. Hardop nadenken dus. | Iemand lost een puzzel op en zegt hardop: "Eerst draai ik dit stuk..." ## Footnote Hierbij zijn deze drie belangrijk: initiële status, doel status en operatoren
49
Initiële status
Het probleem kennen
50
Doel status
De gewenste uitkomt kennen
51
Operatoren
Beschikbare opties om het probleem op te lossen, kennen
52
Algoritmes
Systematische, wiskundige procedures voor het oplossen van een bepaald probleem, die altijd effectief zijn
53
Heuristiek
Een gids van het denken hoe je problemen kunt oplossen | Vuistregels voor probleemoplossing. Bv. Iemand met bril is slim ## Footnote Geeft informele strategieën die meestal beter zijn dan willekeurig onderzoek, maar minder effectief dan algoritmes.
54
Creativiteit
De capaciteit om iets te bedenken dat zowel uniek en bruikbaar is
55
Learning set
Een strategie of set dat een individu in staat stelt om een bepaald type problemen op te lossen ## Footnote Bijna hetzelfde als mentale set, alleen benadruk de elarning set dat de set zich ontwikkeld als een resultaat van ervaring
56
Taal
Een systeem van symbolen dat kan mediëren tussen een verscheidenheid aan denkprocessen en niet als slechts een fysiek vermogen ## Footnote Gebaseerd op innerlijke vermogens, niet slechts bevestigende responsen
57
Sociale cognitie
Het mentale proces wat betrokken is bij hoe mensen waarnemen en reageren in sociale situaties ## Footnote Attitudes maken onderdeel hiervan uit
58
Attitude
Representeert persoonlijke overtuigingen wat invloed heeft op onze reacties op mensen en dingen
59
Cognitieve dissonantie
We willen ons gedragen volgens ons eigen inzichten. Maar als die botsen krijgen we deze dissonantie. We meten dan een van onze overtuigingen bijstellen om ons gedrag te rechtvaardigen | Je blijft roken, hoewel je weet dat het slecht voor je gezondheid is.
60
Attributietheorie
De aannames die we maken over de oorzaken van gedrag worden attributies genoemt, en het model om interpretaties te verklaren heet de attributietheorie | Je denkt dat iemand boos is omdat hij een slechte dag heeft
61
Fundamentele attributiefout
De neiging om het belang van situationele factoren te onderschatten en het belang van interne factoren te overschatten | Je denkt dat iemand te laat is omdat hij lui is, terwijl hij vastzat.
62
Self-serving bias
De neiging van de mens om zichzelf in een positief licht te zien
63
Cognitive appraisal theory
Stelt dat onze emotionele staat gebaseerd is op onze beoordeling van een bepaalde situatie en de betekenis daarvan voor ons welzijn | Je voelt stress voor een presentatie, omdat je denkt dat je zult falen. ## Footnote Stelt dat onze emotionele reacties afhangen van hoe we een situatie beoordelen