H9 perspectieven op abnormaal gedrag Flashcards

(24 cards)

1
Q

Abnormal behaviour/mental disorder

A

Gedrag dat door de maatschappij wordt beschouwd als afwijkend of onaangepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Medisch model

A

Een theorie voor abnormaal gedrag die er vanuit gaat dat mentale stoornissen fysiologische oorzaken hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Psychiaters

A

Artsen die zich specialiseren in de behandeling van psychische stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Agorafobie

A

Waarbij een persoon angstgevoelens heeft door het ervaren van een publieke paniekaanval, en hierdoor publieke situaties vermijdt

Voorbeeld van een angststoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Antisociale persoonlijkheidsstoornis

A

Een gedragspatroon waarbij een individu strijd en geweld tegenover andere personen vertoont zonder zich hier schuldig over te voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Etiologie

A

De studie naar de oorzaken van ziekten of mentale stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stigma

A

Een label dat een individu als ‘afwijkend’ markeert

Dit leidt vaak tot sociale afwijzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Biologisch

Depressie

A

Een stemmingsstoornis die wordt gekenmerkt door slaapproblemen, vermoeidheid en een laag egvoel van eigenwaarde

Kan soms zo erg worden dat het het functioneren van de persoon belemmert.
Behandeling is gericht op psychofarmacologie -> psychoactieve medicijnen worden ingezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Behavioristisch

Systematische desensitisatie (counter-conditionering)

A

Een behandelingstechniek voor fobieën en verwante angststoornissen waarbij waarbij een persoon geleidelijk wordt blootgesteld aan angstige situaties terwijl hij ontspanningstechnieken toepast

Gebaseerd op klassieke conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fobie

A

Een irrationele angst voor een object of een situatie dat sterk genoeg is om het functioneren van de persoon in het dagelijks leven te beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behavioristisch

Hierarchy of fears

A

Een lijst met angst oproepende stimuli, gerangschikt van mild tot zeer intens

Stap 3 van systematische desensitisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Behavioristisch

Aversieve conditionering

A

Vorm van gedragsverandering waarbij een aversieve reactie veroorzaakt wordt door stimuli die geassocieerd zijn met het bestaande ongewenste gedrag

Toediening antabus, alcoholist word misselijk en overgeef als hij drinkt

Komt voort uit klassieke conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behavioristisch

Token economy

A

Personen krijgen geconditioneerde reinforcers (tokens) voor het vertonen van specifieke gedragingen

Snoepje geven als kind leert

Nadeel: goede planning is nodig, gestructureerd, levert ethische problemen op
Gebaseeerd op operante conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cognitief

Cognitieve gedragsmodificatie

A

Een therapie die gedrag probeert te veranderen door niet alleen gedragsmodificatietechnieken (zoals conditionering) te gebruiken, maar ook door de gedachten die het gedrag beïnvloeden aan te pakken (cognitieve bemiddeling)

Nadruk op symbolische bemiddeling
Komt voort ui de cognitieve soicale leertheorie en benadrukt de werking van imitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cognitief

Cognitieve therapie

A

Een theorie die zich richt op de verkeerde overtuigingen en denkpatronen die zich bij abnormaal gedrag voordoen

Voorbeeld hiervan is rationeel-emotieve therapie

Dus nadruk op verkeerde cognities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cognitief, Albert Ellis

Rationeel-emotieve therapie

A

Therapievorm dat zich richt op de relatie tussen de gedachten en de emoties

Nadruk op negatieve emoties die voortkomen uit de ervaringen zelf, maar uit de verkeerde interpretaties

17
Q

Cognitief, Albert Ellis

Cognitieve herstructurering

A

Een proces van het veranderen van de verkeerde overtuigingen en de negatieve emoties die daaruit voortkomen

Doel: tot realistische overtuiging te komen en om zelfacceptatie te realiseren

18
Q

Psychodynamisch

Symptoom substitutie

A

Veronderstelling dat het veranderen van gedrag zonder de onderliggende dynamiek aan te pakken, zal leiden tot de uiting van het probleem op een andere manier

Heeft wel weinig experimentele ondersteuning

19
Q

Psychodynamisch

Inzicht

A

Bewustwording van de onderliggende conflicten, die beschouwd kunnen worden als de oorzaken van het gedrag

20
Q

Psychodynamisch

Transferentie

A

Het verplaatsen van een driftenergie van eerdere relaties, vaak tussen het individu en de ouder, naar de relatie tussen het individu en de therapeut

21
Q

Psychodynamisch

Weerstand

A

Afwijzing van de interpretaties van de analist, over de betekenissen van het gedrag van een individu

Wordt gezien als afweermechanisme en leidt op deze manier naar het conflict

22
Q

Psychodynamisch

Interpersoonlijke therapie (IPT)

A

Kortdurende therapie die de nadruk legt op de interpersoonlijke problemen en het ontwikkelen van strategieën om hiermee om te kunnen gaan

23
Q

Efficacy

A

De gemeten effectiviteit van een behandelingsmethode in de geneeskunde of in de psychotherapie

24
Q

Spontane remissie

A

Wanneer de individuen zich beter kunnen gaan voelen zonder enige vorm van behandeling