H5 Psychodynamische benadering Flashcards

(psychoanalytisch) (52 cards)

1
Q

Motivatie

A

Gedrag wordt veroorzaak (gemotiveerd) door mentale processen, en sommige daarvan opereren buiten het bewustzijn van een individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Persoonlijkheid

A

Gedrag wordt gezien als een deel van een coherent geheel (de persoonlijkheid). Motivatie + ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hysteria

A

Een kwaal, gekarakteriseert door fysieke symptomen, waarvoor geen schijnbare fysieke oorzaak is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Catharsis

A

Een indirecte vorm van het loslaten van drift energie en emotionele spanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vrije associatie

A

Een techniek waarbij aan de persoon gevraagd wordt om hardop te zeggen wat er in zijn hoofd opkomt en dan vanuit daar patronen te zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Conscious

A

Het aspect van de geest die gedachten en gevoelens bevat waarvan we ons direct bewust zijn op het gegeven moment (bewust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Subconscious

A

Het niveau onder het niveau van de conscious awareness (onbewust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Preconscious

A

Dit niveau bevat gedachten, herinneringen en emoties waarvan we niet direct bewust zijn, maar die we kunnen ophalen door een bewuste keuze (voorbewust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Unconscious

A

Dit niveau bevat ideeën, ervaringen en gevoelens die onderdrukt zijn door het bewustijn, maar de impulsen en gedachten uit het onbewuste kunnen uitlekken, zowel in directe als symbolische vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Manifeste inhoud

A

De letterlijke beschrijving van wat er in de droom gebeurt

De symbolische inhoud van een droom, waarvan de geest bewust is, zowel wanneer je slaapt en wanneer je wakker bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Latente inhoud

A

De diepere, verborgen betekenis van de droom, die voortkomt uit onbewuste verlangens en processen

De ware betekenis van een droom die wordt omgezet door ‘droomcensuur’ in een symbolische vorm, zoals de manifest content

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wish fulfilment

A

Het idee dat dromen (en soms ook dagdromen of fantasieën) dienen als een middel om onbewuste wensen te vervullen die niet openlijk kunnen worden uitgedrukt of gerealiseerd

Symbolische expressie van driften in fantasievorm, zoals wanneer je slaapt en wanneer je wakker bent. Het betekent het uiten van fantasieën die niet acceptabel zijn of niet mogelijk zijn in het echte leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dream censor

A

Een psychisch bewaker dat ervoor zorgt dat de slaap niet verstoord wordt door onbewuste verlangens die de basis vormen van de droom. Zit tussen het onbewustzijn en bewustzijn in

Stel, je hebt een droom over een grote, angstige hond, maar in werkelijkheid staat de hond symbool voor een stressvolle situatie, zoals werkdruk. Het gebruik van een hond is een manier waarop het onderbewustzijn de werkelijke angst verbergt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Pleasure principle

A

Motivatie kan worden beschreven in termen van de verlangens naar maximaal genoegen (lust) en het vermijden van datgene wat onaangenaam is (unlust)

Een kind eet chocolade direct omdat het zin heeft in zoetigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Neurosis

A

Een stoornis waarbij een hoog niveau van angst een van de primaire symptomen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Id

A

Bron van alle basisdriften. De id heeft geen besef van realiteit en kan niet realiteit en fantasie uit elkaar halen. Focus op behoeftes vervullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Primary process thinking

A

Een vorm van denken, karakteristiek voor de id, en welke geen onderscheid kan maken tussen wens en vervulling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Superego

A

De portie van de psyche die de morele eisen van familie en de maatschappij representeert. Het geweten van een persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ego

A

Het bemiddelt tussen het id en het superego. Dus als mediator/bemiddelaar met de buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Reality principle

A

Beperkingen die worden opgelegd op het ego, door de erkenning van de eisen van de omgeving. Dit zorgt voor beperking van het ego

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Secondary process thinking

A

Ego kan rationeel denken. Het heeft toegang tot het bewustzijn, wat primary process thinking niet kan

22
Q

Mode of gratification

A

De manier waarop iemand de oerdriften bevredigd en de plek van het lichaam dat de aandacht heeft voor bevrediging

De verschuiving van deze mode markeert de fase van ontwikkeling (5 fases)

23
Q

Orale fase

A

Vanaf de geboorte tot 15 maanden.

De focus van bevrediging ligt bij de mond. Ego wordt gevormd

24
Q

Anale fase

A

Vanaf 1,5 tot 3 jaar

De focus ligt nu bij de anus. Het grote conflict is zindelijkheidstraining

25
Fallische fase
Vanaf 3 jaar tot 5 jaar ## Footnote Focus van bevrediging ligt bij genitaliën en lichaamsbewustzijn, maar niet in de vorm van seksualiteit. Vorming van superego, oedipalconflict
26
Oedipal conflict
Centrale focus van dit conflict is de hechting met de ouders. Verliefd op de moeder, rivaliteit tegenover de vader of andersom. Er worden verdedigingsmechanismen ontwikkeld: identificatie en repressie
27
Identificatie
Karakteristieken van het drive object wordt opgenomen in het eigen ego
28
Repressie
Het onderdrukken van het conflict naar het onderbewuste, zodat de bewuste geest zich niet bewust is van de angsten en aantrekking
29
Latency fase
Vanaf 5 jaar tot puberteit ## Footnote Driften in deze fase worden onderdrukt
30
Genitale fase
Vanaf puberteit tot einde leven ## Footnote Focus van bevrediging ligt bij genitaliën. Er is een symbolische bevrediging van driften, secondary process thinking
31
Fixatie
Een incomplete vrijlating van oerdriften ## Footnote Geassocieerd met een bepaalde fase van psychoseksuele ontwikkeling. Resulteert in voorkeur voor mode of gratification
32
Regressie
Een defensief mechanisme, waarbij de persoon teruggrijpt naar een eerdere mode of gratification. Vaak wordt dit veroorzaakt door stress ## Footnote Elke fase vertoont zijn eigen vorm van fixatie, die representatitief is voor de focus van driften in de fase
33
Angst
Een negatieve emotionele toestand. Komt tot stand wanneer er een bedreiging is voor de 'self' door conflicterende eisen (van id etc.) die het ego, geconfronteerd met de stimuli, niet aankan.
34
Afweermechanismen
Technieken die het ego gebruikt om de 'self' tegen de dreiging van angst te beschermen
35
Displacement
Afweermechanisme waarbij er een verplaating van de oerdriften van het ene object naar het substituut object plaatsvindt | Vrouw is boos op man, maar schreeuwt tegen haar eigen kind
36
Sublimatie
Afweermechanisme waarbij driftenergie wordt doorgestuurd naar een sociaal aanvaardbare creatieve activiteit | Seksueel gefrustreertde vrouw wordt schrijfster van romantische beoken
37
Rationalisatie
Afweermechanisme waarbij het gedrag wordt uitgelegd door het aanvaarden van een reden die acceptabel is ipv de ware reden | Een student kijkt naar voetbal ipv leren. Zegt: ik neem een kleine pauze
38
Parapraxes
Alledaagse fouten en vergissingen in de taal (freudiaanse verspreking) ## Footnote Komt voor uit een onbewust conflict
39
Projectieve test
Een test waarbij een dubbelzinnig plaatje wordt getoond en er gevraagd wordt om deze te interpreteren ## Footnote Aangezien de stimulus zelf ook dubbelzinnig is, dus wat de persoon zegt, onthult het onbewuste van deze persoon
40
Falsificeerbaarheid
Je moet het tegenovergestelde moeten kunnen bewijzen ## Footnote Een van de meest fundamentele criteria
41
Generaliteit
Een criterium om een theorie te evalueren, en verwijst naar een reeks van toepassingen van een theorie
42
# Carl Jung Persona
Het karakter of de rol die we aannemen als we ons aan de wereld presenteren
43
# Carl Jung Self
De totaliteit van een persoon, bewust en onbewust
44
# Carl Jung Persoonlijk onbewuste
Het gedeelde van de inhouf van het onbewuste is gerelateerd aan de ervaringen van een individu
45
# Carl Jung Collectieve onbewuste
Een stuk onbewuste die de universele thema's en ideeën reflecteert, en niet individuele ervaringen
46
# Carl Jung Archetypes
Georganiseerde patronen. Zijn de basis van fantasieën, mythes en symbolen | 3 soorten: animus, anima, schadow
47
# Carl Jung Individuatie
De uitbreiding van het bewustzijn doordat het ego contact maakt met de onbewuste delen van het zelf | Iemand accepteert zijn angsten, en wordt completere versie van zichzelf
48
# Alfred Adler Compensatie
Het proces van zich bezighouden met activiteiten die het gevoel geven dat je superieur bent aan anderen, om het gevoel van inferioriteit te vermijden | Striving for superiority, ook wel generalisatiedrift
49
# Alfred Adler Inferiority complex
Een intens gevoel van onzekerheid, gebaseerd op het falen van het oplossen van de gevoelens die opgeroepen zijn door jeugdervaringen van hulpeloosheid
50
# Alfred Adler Superiority complex
Een respons op gevoelens van minderwaardigheid, waarbij het individu probeert hun zwaktes te maskeren door het aannemne avn een attitude van overdreven eigendunk
51
# Alfred Adler Style of life
De unieke manier van een individu van aanpassing aan de wereld en interactie met de wereld, dat een uiting is van zijn levenshistorie en doelen
52
# Karen Hoorney Basic anxiety
Een intens gevoel van isolatie en hulpeloosheid, die de primaire bron is van menselijke motivatie