H5 gezinssamenstelling & gezinsfunctioneren Flashcards

(44 cards)

1
Q

pedagogische basisbehoeften

A

de fundamentele behoeften van kinderen die vervuld moeten worden om een gezonde ontwikkeling te waarborgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

differentiele opvoeding

A

een kind voorkeurspositie krijgt, kan negatieve gevolgen hebben (jaloezie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gezinssysteemtheorie

A

stelt dat alles gezinsleden onderdeel zijn van onderlinge subsystemen die afhankelijk van elkaar zijn en elkaar beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

subsystemen

A

individueel, paren (dyadische), in trio’s (triadisch) of grotere groepen (tetradisch)
vb: gezin van twee ouders en een kind zijn 7 subsytemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

probleemoplossend vermogen

A

vermogen van gezin om problemen zodanig op te lossen dat het gezin effectief kan blijven functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

materiele / instrumentale communicatie

A

zonder emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

affectiefe communicatie

A

gevoelens en is slechter dan materiele com door boodschap vekeerd interpreteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

clear communicatie

A

duidelijke communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

masked communicatie

A

dubbele laag of lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

noodzakelijke rollen

A

voorzin in basisbehoeften, bepalen de regels & gezinssystemen intact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

overige rollen

A

niet nodig (zwarte schaap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

affectieve responsiviteit

A

vermogen om op verschillende situaties of stimuli te reageren met juiste hoeveelheid en juiste type emotie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welfare feelings

A

liefde, blijdschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

emergency feelings

A

angst, verdriet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

affectieve betrokkenheid

A

spectrum wat iets zegt over de betrokkenheid tussen gezinsleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

los-zand

A

geen betrokkenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kluwengezin

A

heftig overbetrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

controle

A

manier waarop het gezin het gedrag van gezinsleden bijstuurt, niet alleen regels of controle van kind

19
Q

rigide

A

duidelijke regels, geen speelruimte

20
Q

flexibel

A

duidelijke regels, enige speelruimte

21
Q

laissez-faire

A

vrijwel geen regels, veel speelruimte

22
Q

chaotisch

A

willekeurig wisselen tussen, rigide, flexibel en laissez-faire

23
Q

de fundamentele behoeften van kinderen die vervuld moeten worden om een gezonde ontwikkeling te waarborgen

A

pedagogische basisbehoeften

24
Q

een kind voorkeurspositie krijgt, kan negatieve gevolgen hebben (jaloezie)

A

differentiele opvoeding

25
stelt dat alles gezinsleden onderdeel zijn van onderlinge subsystemen die afhankelijk van elkaar zijn en elkaar beïnvloeden
gezinssysteemtheorie
26
individueel, paren (dyadische), in trio's (triadisch) of grotere groepen (tetradisch) vb: gezin van twee ouders en een kind zijn 7 subsytemen
subsystemen
27
vermogen van gezin om problemen zodanig op te lossen dat het gezin effectief kan blijven functioneren
probleemoplossend vermogen
28
zonder emoties
materiele / instrumentale communicatie
29
gevoelens en is slechter dan materiele com door boodschap vekeerd interpreteren
affectiefe communicatie
30
duidelijke communicatie
clear communicatie
31
dubbele laag of lading
masked communicatie
32
voorzin in basisbehoeften, bepalen de regels & gezinssystemen intact
noodzakelijke rollen
33
niet nodig (zwarte schaap)
overige rollen
34
vermogen om op verschillende situaties of stimuli te reageren met juiste hoeveelheid en juiste type emotie
affectieve responsiviteit
35
liefde, blijdschap
welfare feelings
36
angst, verdriet
emergency feelings
37
spectrum wat iets zegt over de betrokkenheid tussen gezinsleden
affectieve betrokkenheid
38
geen betrokkenheid
los-zand
39
heftig overbetrokken
kluwengezin
40
manier waarop het gezin het gedrag van gezinsleden bijstuurt, niet alleen regels of controle van kind
controle
41
duidelijke regels, geen speelruimte
rigide
42
duidelijke regels, enige speelruimte
flexibel
43
vrijwel geen regels, veel speelruimte
laissez-faire
44
willekeurig wisselen tussen, rigide, flexibel en laissez-faire
chaotisch